| |
| |
| |
Het krijgsplan en.... de improvisatie.
Het vroor die nacht in Briançon.
De wind kwam guur en nijdig van hoog uit de bovenstad, waar in de raadszaal de journalisten aller landen nog altijd bezig waren, het ene opgewonden verhaal na het andere naar hun redacties te telefoneren. Daar, rond de raadszaal en het bescheiden postkantoortje waar alle beschikbare telefoonjuffrouwen al uren tevoren dwars door haar zenuwen waren gezakt, brandden in een paar kroegen nog de lichten. Wie, van de journalisten, bek-af uit de raadszaal kwam - na zoveel uren achter een schrijfmachine en zoveel halve uren achter een telefoon waarin men, naast de zwakke stem van de stenograaf in het vaderland, alle hevige onweders beluisteren kon die ginds, tussen Gap en Digne, in de Alpen woedden -, hij strompelde, zoals ieder jaar, nog even zo'n kroegje binnen voor een sandwich met een cafécrême. Dat hoort er zo bij, in Briançon-haute-ville. En het is voor sommige journalisten, zo'n avond in Briançon, wel eens bar laat geworden. Niet alleen omdat de telefoonverbindingen van en naar Briançon doorgaans zo miserabel zijn dat men, na uren, de raadszaal waar de jaarlijkse Tour-telefonade zich afspeelt onder het afkeurend oog van alle overleden Briançonse burgemeesters die daar in gulden lijsten aan de wanden pronken, vast en zeker met aan flarden geschreeuwde stembanden verlaat. Niet alleen omdat ze in de hierboven reeds vaag aangeduide kroegjes in Briançon-haute-ville ook nog wel wat stèrkers achter de tapkast hebben dan alleen maar koffie en geitenmelk. Maar
| |
| |
vooral omdat Briançon, in het hart der Franse Alpen en schuil gaand tussen de twee beruchtste Alpen-toppen, de Galibier en de Isoard, altijd wel het begin- of het eindpunt is van de belangrijkste etappe van heel een Tour de France.
Zo was dat in 1950.
Tussen Gap en Briançon had de Tour-karavaan alles beleefd wat zij zich op het gebied van sensaties, spanning, opwinding, avonturen en levensgevaar maar had kunnen wensen. Ferdinand Kuebler, de zonderlinge Zwitser die het gele leidersshirt eenvoudig cadeau gekregen had toen, vele etappes tevoren, de complete Italiaanse équipe uit protest tegen de houding van het Franse publiek en de Franse sportpers naar huis was gegaan, had tussen Gap en Briançon, temidden van het wilde gedoe op de Col d'Izoard, enige kostbare minuten van zijn voorsprong verloren op de jonge, uiterst populaire Franse crack Louison Bobet. En opeens was die Tour de France-1950, die als de spreekwoordelijke nachtkaars dreigde uit te gaan, weer interessant. Plotseling leek het er op alsof we tussen Briançon en Parijs toch iets spannenders zouden gaan beleven dan de jaarlijkse optocht, waarin alles en iedereen zich al neergelegd heeft bij het algemeen klassement dat men na de beslissende strijd in de Alpen heeft opgemaakt.
De situatie welke daar tussen Gap en Briançon was ontstaan, was uitermate interessant.
Ferdinand Kuebler had nog altijd zijn gele leidersshirt, gevolgd door de Belg Stan Ockers en de Fransman Bobet. De afstand tussen Kuebler en Bobet bedroeg nauwelijks meer dan zeven minuten en in een Tour de France waarin men nog altijd ruim duizend kilometers te rijden heeft, mag men dat geen veilige voorsprong noemen. Kuebler mocht het vooral geen veilige voorsprong noemen omdat hij zelf, beter dan wie ook, uit ervaring weten kon, dat één enkele inzinking in een Tour de France voldoende kan zijn om complete catastrophes in het algemeen klassement te veroorzaken. De Zwitser had een andere handicap: de vier Zwitsers die hem in zijn équipe secondeerden,
| |
| |
reden zo miserabel slecht, dat Kuebler er eigenlijk geen hulp van verwachten kon. Practisch was hij op zich zelf aangewezen. Practisch stond hij alleen tegenover een nog altijd sterke Belgische ploeg en tegenover een Franse nationale équipe die, als het per se nodig was, nog wel enige assistentie zou kunne krijgen van 'n paar regionale Franse ploegen.
Die avond werd het opnieuw èrg laat, in de kroegjes rond de raadszaal van Briançon-haute-ville. Die avond zaten de journalisten rond de wit geschuurde tafeltjes, dronken zij alles wat gij tussen Rémy-Martin en geitenmelk slechts bedenken kunt en rekenden zij uit hoe, na de gebeurtenissen tussen Gap en Briançon, precies de kansen lagen. Het was een interessante proeve van rekenkunde, en de factoren waarmee men rekening te houden had, waren de volgende:
a. | De Zwitser is, in tegenstelling tot Bobet, niet naar de Tour gekomen om hem te winnen. Hij had zich, opnieuw in tegenstelling tot Bobet, bij voorbaat al met de superioriteit van Gino Bartali, de Italiaanse campionissimo, verzoend, en toen hij in St. Gaudens, na de massale terugtocht der Italiaanse squadras, plotseling in het gele leidersshirt moest klimmen, is hij daar zèlf wel het onbedaarlijkst van geschrokken. |
b. | De Zwitser heeft zelfs op dàt ogenblik niet aan zijn kansen op een Tour-overwinning geloofd. Hij heeft tussen St. Gaudens en Nice dat gele leidersshirt alleen maar met inzet van al zijn krachten verdedigd omdat er aan het dragen van het gele shirt tot Nice een premie van 100.000 francs per dag verbonden was. |
c. | Pas in de etappe Menton-Nice, toen hij, jagend op zijn laatste 100.000 francs in een korte, maar uiterst zware etappe in een onbeschrijfelijke hitte een hevige Franse attaque van Bobet en Robic afsloeg en hij, royaal puttend uit zijn reserves, in Nice bovendien nog de etappe won, toen pas is Kuebler aan zijn eigen kansen op een ‘rentrée triomphale’ in de Parijse hoofdstad gaan denken. |
| |
| |
d. | Van dat ogenblik af weegt het gele leidersshirt op de magere schouders van de Zwitser als een loden last. Van dat ogenblik af, wordt hij door zijn zenuwen eenvoudig opgevreten. Hij kan zijn ploegleider niet meer uitstaan, hij kan zijn ploegmaten niet meer zièn!, hij heeft klachten over zijn hotel, hij heeft klachten over zijn mécano en hij scheldt in hoog-Zuerichs en zonder veel reden op de Franse keuken... |
e. | Kuebler is nerveus. Hij is dààrom nerveus omdat hij wéét, dat hij tussen St. Gaudens en Nice al te royaal met zijn krachten en zijn reserves is omgesprongen; en omdat hij verder vreest, dat hij deze krachtsexplosies nog voor Parijs met een van die typische, alles verwoestende Kueblerinzinkingen zal moeten betalen. |
f. | Niettemin: zijn kansen staan, zo op het eerste oog, niet slecht. Hij wordt in het algemeen klassement op de voet gevolgd door een Ockers die (bij wijze van spreken) in deze Tour de France nog geen stap heeft verzet, die blijkbaar volkomen tevreden is met zijn tweede plaats in het algemeen klassement, en die geen aanstalten maakt om zijn Zwitserse rivaal met een Belgische massa-aanval in de laatste etappes van de troon te rijden. Bovendien wordt er tussen St. Etienne en Lyon nog een zware tijdrit over 140 k.m. gereden en Dolle Ferdinand is op dit speciale terrein altijd wel 'n paar minuten meer waard dan alle concurrenten die hem in deze Tour de France nog resten. |
g. | Maar let intussen op Bobet! De Fransman is jonger. Hij heeft zich maanden aan een stuk speciaal op deze Ronde van Frankrijk voorbereid. Hij is gestart met het voornemen, deze Tour te winnen. Hij is, volkomen volgens de plannen, van dag tot dag beter gaan rijden. Hij heeft de, in een Tour de France onvermijdelijk geachte, inzinking al achter de rug. Zijn overwinning in de etappe Gap-Briançon, de zwaarste en de meest onmenselijke van heel deze Tour, heeft in Frankrijk een enorme golf van geestdrift los geslagen. Hij is - en hij was practisch de enige! - volkomen fris in
|
| |
| |
| Briançon gearriveerd en hij heeft, gelukkig glimlachend en zeker van zich zelf, aan ieder die het maar horen wilde verklaard: ik ga Ferdinand Kuebler verslaan. |
h. | Een man met zelfvertrouwen en met achter zich de geestdrift en het stimulerende vertrouwen van heel sportminnend Frankrijk, tegen een eenzame die zijn angst om het dreigende verlies van zijn positie verbergt achter de pose van een confectie-glimlach. En als de man met het zelfvertrouwen zijn slag wilde slaan, àls hij de Zwitser voor Parijs nog wilde kraken, dan zou hij dat moeten doen voor de tijdrit tussen St. Etienne en Lyon. Hij zou zijn grote aanval onmiddellijk moeten lanceren. Morgen! In de zware etappe van Briançon naar de gore fabrieksstad St. Etienne! Niets zal Ferdinand Kuebler sterker ontmoedigen dan wanneer hij, na zijn nederlaag in de Alpen, onmiddellijk opnieuw met succes aangevallen wordt. En wellicht krijgt hij tussen Briançon en St. Etienne, in de uitlopers der Alpen, zulk een klap, dat hij in zijn eigen specialiteit, de tijdrace, de oude niet meer is. Dàn ligt de weg naar een Franse overwinning en een Zwitserse nederlaag eindelijk open.... |
***
Het werd twee uur die nacht....
Wij reden door de vrieskou rond het oude bastion, zakten toen langs het plaatselijke Casino, waar men bij gebrek aan belangstelling al lang de lichten gedoofd en de roulettes stop gezet had, omlaag naar Briançon-bas-ville, naar ons hotel. Briançon leek uitgestorven. De nacht was donker en zonder sterren. Geen mens. Geen gerucht. De wind slechts, en de plotselinge kou die een mens de adem benam.
Doch ergens in de Rue Centrale, twee hoog achter een raam van Hotel de France, brandde nog altijd, rose, een licht en het was Roger Bastide, de altijd goed gemutste, geestige zwaargewicht van l'Equipes uitvoerige redactie-staf die het wist: achter dàt raam bedenkt Jean Bidot zijn krijgsplan!
| |
| |
Ach!...., Jean Bidot! De zoveelste chef d'équipe van een Franse nationale ploeg, en hij was maanden tevoren zijn voorbereidingen begonnen met alle geestdrift welke ploegleiders nog weten op te brengen zo lang zij niet aan de lijve ondervonden hebben welk een hondenbaan het ploegleiderschap eigenlijk wel is; en hij had, zijn ploeg kiezend en zijn renners bestuderend, wel dertig wedstrijden met àlle belangstelling gevolgd; en hij had, de avond voor de start van de Tour, zijn renners rond zich verzameld als een vader zijn onwillige kinderen; en nooit was er een Franse équipe in de Tour aan de slag gegaan, de laatste jaren, waarin de stemming zo voortreffelijk was als de sfeer in de équipe van Jean Bidot.
Doch tussen Parijs en Briançon had Jean Bidot wel duizend teleurstellingen beleefd. Zijn kanspaard-Marinelli was al geen kanspaard meer toen, die Donderdagochtend in Parijs, mister Orson Welles hoogstpersoonlijk het startschot loste. De sfeer in zijn ploeg was al niet ideaal meer voor, tijdens de eerste rustdag te Dinard, de heer Chapatte aanstalten maakte om een bescheiden meningsverschil met zijn dierbare ploeggenoot Raphael Geminiani met ‘doorslaggevende’ argumenten te beslissen. Bidot had nog maar net weten te voorkomen, dat dit doorslaggevende argument - een fles wijn van een gerenommeerd merk - op het magere hoofd van de brave Raphaël in scherven uit elkaar spatte. Enfin: Jean Bidot had tussen Parijs en Briançon vermoedelijk een half jaar van zijn leven alsmede vele kilogrammen gewicht verloren. Hij stond op het punt een regelrechte zenuwcrisis te krijgen, zijn maag kon zijn dagelijkse drie biefstukken nog maar nauwelijks verdragen en niemand in heel West-Europa, mevrouw Bobet inbegrepen, zal daar aan de finish in Briançon de overwinning van Bobet met méér geestdrift begroet hebben dan deze Jean Bidot die een jaar tevoren nog met eigen ogen had kunnen zien op welk een hardhandige manier de Franse sportpers in staat is, een mislukt ploegleider na afloop van de krijgsbedrijven practisch voor goed van de kaart en uit de circulatie te schrijven.
| |
| |
Die nacht, twee hoog in een bescheiden kamertje van het bescheiden Hotel de France in Briançon, maakte Jean Bidot het krijgsplan van zijn leven.
Ook Bidot had alle hierboven opgesomde factoren netjes op een rij gezet en ook hij was tot de conclusie gekomen, dat Bobets grote kans gelegen was in een nieuwe, overrompelende aanval tussen Briançon en St. Etienne. En dat Bobet die dag niet de Tour de France-1950 won, dat Ferdinand Kuebler zijn gele leidersshirt ook in St. Etienne nog altijd droeg en dat hij tijdens deze laatste grote Franse attaque moreel zo ‘gegroeid’ was, dat hij twee dagen later zijn stoutste verwachtingen in de tijdrit nog verre overtrof: het heeft stellig niet aan het krijgsplan van Jean Bidot gelegen.
Want dat krijgsplan was uitstekend.
Het ging uit van de tactiek welke vele etappes tevoren een der Franse regionale équipes met overdonderend succes had toegepast. Tot die équipe behoorde de Fransman Bernard Gauthier. Hij had zich, ook al jagend op de dagelijkse premie van 100.000 francs, in een der eerste etappes in het gele leidersshirt gewrongen. Hij had het keurig verdedigd, gebruik makend ook van de rivaliteit welke er tussen de grote buitenlandse équipes heerste, doch hij was het tussen Dinard en St. Brieuc - in een tijdrit - kwijt geraakt aan de fel rijdende Luxemburger Jean Goldschmidt.
Gauthier wilde dat gele leidersshirt natuurlijk terug. Hij wilde het terug tot aan de voet der Pyreneeën. Daar, in de bergen, zou hij het ongetwijfeld moeten afstaan aan lieden die beter klommen dan hij. Maar tussen St. Brieuc en Pau lagen nog altijd 500.000 francs voor de bezitter van de gele trui zo maar voor het oprapen, en Gauthier en zijn équipe rààpten dat halve millioen inderdaad op. Zij gingen direct na de start van de rit die op de tijdrace volgde, tot de aanval over, en het knappe aan deze aanval was, dat Gauthier er in de eerste phase practisch niet aan te pas kwam. Er gingen direct na de start 'n paar Franse regionalen aan de haal, waaronder twee van Gauthiers ploegmaten.
| |
| |
En de grootheden in het peleton reageerden niet. Zij reageerden nog altijd niet toen het groepje der vluchtelingen al meer dan drie minuten voorsprong had. Toen gebeurden er, keurig getimed, twee dingen tegelijk. Gauthier werd door een zijner ploegmaten met vol-gas uit het peleton weg gesleurd. Het knechtje reed twee kilometers aan een stuk zo hard, dat het de man die het gele leidersshirt veroveren moest, drie honderd meters voor het peleton bracht. Toen was de taak van dit knechtje ten einde en mocht het, ademloos, afzakken naar de lagere regionen. Want intussen had Brambilla, Gauthiers sterkste co-équipier, zich uit de kopgroep laten wegzakken, wachtte hij Gauthier op, remde de derde man van de ploeg die nog altijd mee aan de leiding zat, aldaar het tempo, sleurde men Gauthier aldus naar de kop en ging men toen zo hard door, dat het peleton geslagen was voor het dit goed en wel besefte. Die avond heroverde Bernard Gauthier het gele leidersshirt. Die dag werd voor de zoveelste maal bewezen, wàt men met goed en intelligent teamwork allemaal wel bereiken kan.
Het was dit staaltje van meesterlijke tactiek, dat Jean Bidot in de beroemde etappe van Briançon naar St. Etienne gedeeltelijk copieërde. Er was in die etappe, slechts dertig k.m. na de start, een Col van het huis-, tuin- en keuken-genre: de Lautaret. Hij heeft, als Col, niet veel te betekenen. Weliswaar verdwijnt men na een vriesnacht halfweg de Lautaret stevast in een mistbank, weliswaar vindt men in de buurt van de top tussen de tunnels 'n paar gemene hairpins, weliswaar ook bevindt men zich op de top nog altijd op een hoogte van ruim 1500 M. boven de zeespiegel, doch van het hoog gelegen Briançon komend, heeft men dan over een afstand van 28 k.m. slechts 300 M. geklommen, en men mocht dan ook niet verwachten, dat er op de rug van deze Col, de ochtend na een beestachtig zware Alpen-etappe, daverende dingen zouden gebeuren.
Het was dat waar Jean Bidot op gokte. Het peleton zou suffig tegen de Lautaret op gaan en het zou zich door 'n paar démarrages van wat outsiders niet laten intimideren. Bidot hàd zo'n
| |
| |
kansloze in zijn ploeg: de ex-Griek Apo Lazarides. Een jaar tevoren behoorde deze Lazarides in de bergen nog altijd tot de vijf besten van West Europa, doch in de Tour-1950 reed hij zo slap en zo lusteloos als een vaatdoek, was hij geen schaduw van de Lazarides-uit-de-grote-dagen, bengelde hij ergens in de buurt van het staartje van het algemeen klassement en behoorde hij in het peleton tot de onbelangrijke figuren. Het was deze man die, die avond in Briançon, bij zijn ploegleider op het matje werd geroepen. Het was Apo Lazarides die van Bidot de opdracht kreeg, onmiddellijk bij de beklimming van de Lautaret samen met zijn ploegmaat Molines te démarreren en voorsprong te nemen.
***
Het was, nog altijd, bitter koud, die morgen bij de start in Briançon, en de renners kropen in het peleton dicht opeen, beschutting zoekend tegen de ijzige wind die, na alle zon en alle hitte van de Rivièra-etappes, door merg en benen sneed. Was het wonder, dat het peleton niet reageerde toen, na een aantal démarrages, eerst Molines in de Lautaret voorsprong nam en vervolgens Apo Lazarides met de Franse regionaal Dussault de rijen van het peleton verliet?.... Het peleton liet hen gaan. Het zag met welgevallen hoe Molines halfweg de Col al een inzinking tegenkwam die hem meteen weer terugbracht naar het staartje van de traag klimmende, lang gerekte groep. En het vernam zonder belangstelling, dat ver vooruit Lazarides en Dussault bezig waren, een voorsprong te nemen die al heel gauw boven de vijf minuten kwam.
Men kan zoiets natuurlijk alleen maar veronderstellen, maar het leek er wel op alsof Bidot, de avond tevoren in Briançon, ook de regionaal Dussault, die niet tot zijn équipe behoorde, ten behoeve van het grote Franse krijgsplan had weten te engageren. Het màg natuurlijk niet volgens de letter van het reglement, maar de letter van elk reglement is op dit gebied nogal geduldig, en in ieder geval had Bidot aan de jonge Dussault een
| |
| |
man die nog altijd in staat was, gedurende vele kilometers een knap stukje tempo te draaien. Zo groeide dan de Franse voorsprong zonder dat er in het algemeen klassement en het peleton opwindende dingen gebeurden. Deze opwindende dingen volgden pas later. Dat was toen in Le Pont de Claix de karavaan geravitailleerd werd. Daar, in de altijd rumoerige en onoverzichtelijke ravitaillerings-contrôle, démarreerden plotseling de Franse nationalen Geminiani en.... Bobet, en opnieuw bleek daarbij welk een voorsprong de Fransen in zo'n Tour de France op sommige buitenlanders wel hebben omdat zij, veel beter dan die buitenlanders, hun eigen terrein zo door en door kennen. Er was - men wist dat - voorbij Le Pont de Claix een klim die hoog tot boven Grenoble leidt. Het bleek achteraf een der gemeenste klims van heel deze Tour. Het was daar waar Bobet de meest verbluffende prestatie van heel zijn Tour de France leverde. Het was daar, dat hij met zulk een felheid tegen de smalle, scherp slingerende en zon-overgoten weg omhoog kwam, dat hij al drie minuten op Ferdinand Kuebler gewonnen had voor de Zwitser eigenlijk goed en wel besefte welke gevaren hem plotseling allemaal bedreigden. Want de regie van Bidot was voortreffelijk. Aan de kop remden nu Lazarides en Dussault en lieten zij Bobet ‘komen’. En nadat Geminiani Bobet eenmaal met succes op de helling naar Niziers had afgeleverd, liet de lange, schrale Raphaël zich haastig terugzakken naar een jagend groepje - waarin Kuebler en Ockers - en begon hij daar, met vriendelijke assistentie van enige andere Fransen, het tempo te drukken.
Die dag werd in feite de Tour de France-1950 beslist. Die dag zat Kuebler dichter bij een nederlaag dan hij ooit zal willen toegeven.
Helaas, helaas: het krijgsplan-Bidot stortte door allerlei omstandigheden ineen voor het werkelijk effectief had kunnen zijn. Op de eerste plaats verloor Bobet aan de kop zijn ploegmaat Lazarides met een lekke band. Op de tweede plaats bleek Dussault slechts 20 k.m. verderop volslagen leeggereden en
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Er zijn van die wedstrijden....: men komt uit de zon, men klimt in. een onweerswolk en men vindt zich zelf terug, druipnat en onherkenbaar onder de modder. Wie dàn niet op zijn tanden bijten kan, is reddeloos verloren!
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
Niets vervelenders aan een grote etappe-wedstrijd dan... de rustdag. Er is vrijwel geen ploeg of er heerst tijdens zo'n rustdag een landerige stemming. En de meeste renners-ruzies worden daar geboren!
| |
| |
moest Bobet ook hem achterlaten. En op de derde plaats kreeg, bij de achtervolgers, Ferdinand Kuebler plotseling volkomen onverwacht medewerking van de altijd onberkenbare Franse regionaal Brulé. Van dat ogenblik af streed Bobet tegen een onverwacht medewerking van de altijd onberekenbare Franse en hoewel hij zich zo fel en zo moedig verdedigde, dat Jacques Goddet later, aan de finish naar hem toekwam, hem complimenterend met de mededeling ‘tu as couru comme un vrai champion!’, werd de Fransman juist in de allerlaatste klim van die dag, de Col de la République, slechts 20 k.m. voor de eindstreep, door zijn achtervolgers ingelopen en kreeg hij daarvan zulk een morele tik, dat hij niet eens meer het wiel van zijn Zwitserse rivaal kon houden.
***
Op het schaakbord der wielersport-tactiek werkt men niet met dode stukken. Men mag, zoals Bidot, een voorbeeldig krijgsplan construeren waarin men rekening houdt met alle mogelijke en onmogelijke factoren: men loopt altijd wel de kans, dat dit krijgsplan in de harde practijk uit elkaar spat in duizend scherven. Door één lek bandje. Door één inzinking van een secondant. Door één ogenblik van onoplettendheid. Het komt vermoedelijk wel daardoor, dat men in de wielersport zo weinig succesvolle ploegleiders aantreft. Het komt vermoedelijk ook daardoor, dat men succesvolle ploegleiders slechts vindt onder hen die in een lange, harde leerschool getraind zijn in de kunst der improvisatie. Het is nièt toevallig, dat acht van de tien équipes in een Ronde van Frankrijk tegenwoordig aangevoerd worden door oud-renners; en liefst: oud-renners die destijds tot de topklasse behoorden. Het is nièt toevallig, dat de meest succesvolle onder hen de Italiaan Alfredo Binda is, een man die tijdens zijn rennerscarrière zijn grote successen (en de waarlijk niet onbeduidende fortuinen welke hij vergaarde) oogstte, niet alleen dank zij zijn athletische vermogens, doch ook en vooral
| |
| |
dank zij zijn intelligentie, zijn improvisatie-talenten en zijn tactisch doorzicht.
Het is deze Alfredo Binda die in 1949 tijdens de Ronde van Frankrijk iets klaar speelde, dat men tevoren voor volslagen onmogelijk had gehouden. In dat jaar stuurde de Italiaanse Wielerbond hem naar de Tour met als chefs-de-file de campionissimi Fausto Coppi en Gino Bartali, en er heerste tussen dit tweetal sedert jaren een permanente burgeroorlog; en het leek uitgesloten, dat de Tour de France aan de rivaliteit welke er tussen deze twee grootheden heerste, ook maar iets zou kunnen veranderen. Slechts een half jaar tevoren hadden, op de Valkenburgse Cauberg en ten aanschouwe van het wit woedende directorium van de Italiaanse wielerbond, de beide rivalen de kans op een wereldkampioenschap rustig te grabbel gegooid omdat zij alleen maar elkaar bewaakten en zij de concurrentie intussen vrolijk haar gang lieten gaan. Er was dan ook geen mens die Alfredo Binda om zijn ploegleidersschap benijdde. Hij zou, zei men, de grootste moeite hebben om de beide rivalen uit elkanders haren te houden en hij mocht slechts hopen, dat een der campionissimi in een van de eerste etappes op zijn hoofd zou gaan staan tijdens een valpartij, Alfredo Binda met de rest der Italiaanse équipe en een bétere teamgeest achter latend.
Doch de campionissimi vielen niet. De campionissimi bewaakten elkaar. De campionissimi zeiden lelijke dingen van elkaar. En de campionissimi bekeken elkaar alsof zij elkaar heviger haatten dan ooit tevoren. Zo reden de campionissimi tot in Cannes, aan de voet der Alpen. Zij hadden intussen al zoveel kostbare minuten verspeeld, dat het ook hun duidelijk moest zijn, dat deze Tour voor de Italianen alleen gered kon worden met een verbluffende prestatie in de beide zware Alpenritten. En toen, in Cannes, gebeurde het wonder: in een bespreking met enige afgevaardigden van de Italiaanse wielerbond kwam daar, tijdens de rustdag, het beroemde ‘accoord van Cannes’ tot stand, waarbij de beide rivalen plechtig zwoeren, elkaar tot het einde van de Tour toe als brave ploegmaten te zullen steunen. En toen,
| |
| |
de volgende dag, Fausto Coppi en Gino Bartali hun tegenstanders tussen Cannes en Briançon de eerste zware klappen toebrachten, liet Coppi aan Bartali (wiens verjaardag men toen juist vierde) de eer, de etappe te winnen. En toen, de volgende dag op weg naar het Italiaanse Aosta, Fausto Coppi al zijn tegenstanders verpletterde, liet hij op de Sint Bernard, zijn rivaal die met een lekke band van zijn fiets moest, pas achter nadat Alfredo Binda hem daar toestemming voor gegeven had.... Men heeft het ‘accoord van Cannes’ destijds een groot diplomatiek succes voor signor Rondoni, de voorzitter van de Italiaanse wielerband, genoemd. Doch men heeft inderhaast vergeten, dat het Alfredo Binda was, die dit succes met tact en diplomatie in al die etappes tussen Parijs en Cannes had voorbereid.
***
De goede ploegleider?....
Hij moet van alles zijn. Hij moet hard zijn en tegelijk gevoelig voor elke nuance in de gemoedstoestand van zijn renners. Hij moet diplomaat zijn en welbespraakt zo gauw hij het met de organisatoren of de heren van de jury aan de stok heeft, doch hij moet, tijdens de race, daarnaast beschikken over het nogal stevige vocabularium dat bij de renners en bij de concurrenten aanslaat. Hij moet zich, ook mentaal, kunnen verplaatsen in de sfeer waarin de renner leeft, doch hij moet niettemin zijn gezag weten te handhaven. Er wordt van hem gevraagd, dat hij de Franse keuken en de Franse landkaart door en door kent. Er wordt van hem gevraagd, dat hij, zijn équipe leidend in een Alpen-etappe, met zijn wagen wel tien maal per dag zijn leven riskeert. Men eist van hem, dat hij later naar bed gaat dan de laatste mécano, en dat hij niettemin weer uit de veren is voor de eerste soigneur. Men vraagt van hem, dat hij alle tactische foefjes der concurrentie tevoren al doorgrondt, of, althans, dat hij er onmiddellijk een afdoend antwoord op weet. Men vraagt nog duizend andere dingen van hem...., en hij mag nog zo knap zijn, hij zal aan al deze eisen niet kunnen beantwoorden
| |
| |
als men hem niet de mensen meegeeft, die hij op zijn eigen manier ‘bespelen’ kan.
***
Ik heb ploegleiders aan het werk gezien die van de wielersport een verschrikkelijke hoop afwisten en die het zo uitstekend met hun renners en hun ploeg meenden, dat zij al overspannen waren nog voor het startschot werd gelost. Zij faalden niettemin. Men had hen renners meegegeven waarmee zij niets beginnen konden. Want dat is, in de kern, het geheim van de successen van Binda-de-ploegleider: hij krijgt van de Italiaanse wielerbond practisch carte-blanche. Hij mag de renners kiezen die hij wil en als hij, bijvoorbeeld, de loensende De Santi voor zijn ploeg prefereert boven een aantal Italiaanse renners die in een Tour de France of een andere grote etappen-wedstrijd wel méér zouden kunnen presteren, dan kiest hij De Santi bewust. Hij kiest een man met een voorbeeldige knechten-mentaliteit. Als De Santi met een Italiaanse équipe naar de Tour de France gaat, dan maakt hij zich geen enkele illusie. Hij zal binnen de kortste keren in de achterhoede van het algemeen klassement te bengelen hangen en er zullen weinig etappes voorbij gaan zonder dat men De Santi met vele minuten achterstand aan de finish heeft zien arriveren. Het laat De Santi koud. Voor hem telt slechts het succes der équipe, voor hem gelden slechts de triomphen van de campionissimi. Als Bartali een bandje lek rijdt, schenkt De Santi hem een wiel en gaat hij repareren. Als Coppi een dorstige keel heeft, stapt De Santi af, gaat hij een kroeg binnen, haalt hij een kruik drinken en fietst hij vervolgens zo hard hij kan naar de campionissimo toe. Zijn eigen dorst telt niet. Zijn belangen zijn slechts de belangen van de équipe.
En als men, zoals Alfredo Binda, putten kan uit een groot rennersleger waarin men alle typen aantreft welke in de wielersport maar rondlopen, als men zijn ploeg zo kan samenstellen dat men tevoren al aan een rol-verdeling toe is, dan.... heeft men het tijdens de race wel een hoop gemakkelijker. Doch ook
| |
| |
dàn moet de ploegleider de kunst van het improviseren verstaan, ook dàn moet hij tegen iedere situatie opgewassen zijn.
***
Er heeft tijdens de wereldkampioenschappen-1950, die op de baan van Rocour nabij Luik werden gehouden, op dit terrein een boeiend spel gespeeld en het merkwaardige daarvan was wel, dat dit spel voornamelijk tussen twee ploegleiders ging, dat de betrokken renners zèlf er practisch niet aan te pas kwamen; sterker nog: er werd op dat ogenblik niet eens gefietst.
Het gebeurde tijdens de finale in het poursuite-tournooi, waarin de Nederlander Wim Van Est startte tegen de Italiaanse achtervolgingskampioen Antonio Bevilacqua. Het was voor de Italiaan ongetwijfeld de race van zijn leven. Hij, die jaren lang in de schaduw van Fausto Coppi had geleefd, die tijdens de wereldkampioenschappen 1948 op de Amsterdamse stadionbaan op hoog bevel van de fabriek waaraan hij verbonden was, zijn eigen kans op het wereldkampioenschap had moeten offeren voor die van de beroemde campionissimo....: deze Bevilacqua was, bij afwezigheid van Coppi, naar Rocour gekomen met - eindelijk! - de zegen van de Italiaanse wielerbond. Hij mocht zijn gang gaan. Hij moèst zelfs zijn gang gaan! Italië rekende ook ditmaal op een wereldkampioenschap in de achtervolging. Men rekende er vooral op toen de Italiaan enkele weken tevoren tijdens een achtervolging op de snelle Milanese Vigorelli-baan de grote favoriet voor het wereldkampioenschap, de Zwitser Hugo Koblet, met verbluffend gemak en met de beste tijd van heel het seizoen geslagen had.
De Italiaan verscheen in Luik zo zeker van zich zelf, dat men het op twee honderd meters afstand al van zijn gezicht kon lezen. Hij kon die Zwitser hebben!, hij wist dat. De Zwitser had in drie grote etappe-wedstrijden, de Ronde van Italië, de Ronde van Romandië en de Tour de Suisse, net iets teveel van zijn krachten gevergd en hij zat tijdens dat tournooi om de wereldkampioenschappen, laat in het seizoen, een graad of wat
| |
| |
beneden zijn topforme. De Italiaan had dat op de Vigorelli al ontdekt en hij was niet bang meer voor de finale. Doch voor men aan die finale toe was, gebeurde er iets dat de zelfverzekerde Antonio Bevilacqua uit zijn evenwicht bracht. Hugo Koblet liep in de kwart-finale tegen een onverwachte nederlaag aan. Hij werd geslagen door een sterke, in het geheel niet geïntimideerde Wim Van Est die in deze kwart-finale bovendien de beste tijd van de dag boekte. Het kwam bij Antonio Bevilacqua aan als een koude douche. Hij had voor de finale op Koblet gerekend. Hij had de Zwitser in diens serie nog eenmaal nauwkeurig bestudeerd. Hij kende diens zwakke zijde en hij wist precies van welke kant het Zwitserse gevaar dreigde. Hij had zich tegen deze finale niet alleen lichamelijk, doch ook moreel gewapend. En nu viel daar plotseling zijn hele plan-de-campagne in duigen. Nu kon hij, opeens, op zijn vingers na-tellen, dat de blonde Hollander het tot in de finale zou schoppen. En in plaats van de slanke, fragiele en soepel pedalerende Zwitser, zou Antonio in die finale nu een bonk stug en koppig doormalende Hollandse kracht en gezondheid te bestrijden krijgen: een Wim Van Est die alleen maar zijn eigen moordende tempo zou draaien, een Van Est die zijn vijfde kilometer van zo'n achtervolging meestal makkelijker rijdt dan zijn eerste.
Voor de start van die beruchte finale vond men de beide tegenstanders, op enkele meters afstand van elkaar, in het rennerskwartier aan de rand van de baan. Van Est zonder een spoor van zenuwen, rustig mopjes makend met zijn soigneur en enkele omstaanders. En Bevilacqua met een grauw en vertrokken gelaat, zwijgend weghurkend tussen enkele Italinaen die hun best deden, over de koetjes en de kalfjes te praten. De Italiaan was kennelijk op van de spanning. Hij was geladen tot in de toppen van zijn vingers; en er is voor een type als Antonio niets ergers, niets enerverenders en niets irriterenders dan een tegenstander die, als Wim Van Est, daar rustig in de zon ligt alsof dat hele wereldkampioenschap hem niet aangaat.
Het kwam vermoedelijk ook daardoor, dat de Italiaan, tegen
| |
| |
zijn gewoonte in, onmiddellijk na de start eenvoudig ontplofte. Hij startte zo snel, dat hij op een altijd traag op gang komende Wim Van Est na een halve ronde al enige meters voorsprong had; en hij bleef zo hard en zo nijdig doorgaan, dat de Nederlander na 2½ kilometer practisch al in geslagen positie was.
Er was iets fascinerends, iets griezeligs ook, in de manier waarop Antonio Bevilacqua zonder op of om te zien rond de baan tolde, de handen als stalen klemmen rond het stuur gekneld, de ogen strak gericht op het beton, de lange, sterk gespierde benen maar malend aan de grote versnelling. Het was dezelfde manier waarop Ferdinand Kuebler enkele weken tevoren in de grote tijdrace van de Tour de France al zijn tegenstanders verpletterd had, waarna hij.... aan de finish arriveerde in een soort van delirium, dat vermoedelijk wel met een stimulerend middeltje te maken had.
Had ook Antonio Bevilacqua bij deze gelegenheid naar het opwekkende drankje gegrepen? Kwam het daardoor, dat de Italaan opeens beter reed dan tijden zijn demi-finale?....
Men kan dat nooit met zekerheid zeggen. Doch het leek er wel op. En als men even aaneemt, dat Bevilacqua vlak voor de race inderdaad een slok uit het geheime flesje van zijn soigneur genomen had, als men verder aanneemt, dat zijn soigneur wel zo door de wol geverfd is dat hij dit drankje behoorlijk time-de (geldig voor, laat ons zeggen, acht minuten of daaromtrent), dan behoeft gij niet te vragen wat er in de Italiaanse gemoederen allemaal omging, toen, minder dan drie ronden voor het einde, Wim Van Est plotseling zijn hand omhoog stak omdat hij een zijner ultra-lichte, slechts negentig gram wegende, bandjes lek gereden had.
De Italiaan lag op dat ogenblik, zoals gezegd, in gewonnen positie. Hij had wel veertig meters voorsprong op de Nederlander, en de Nederlander zou een bescheiden wieler-wonder moeten verrichten als hij deze achterstand in royaal twee-en-een-halve ronde nog goed zou kunnen maken.
Doch dat middeltje van Bevilacqua was er ook nog! En het
| |
| |
was niet voor niets, dat men in het Nederlandse kamp zelden zo langzaam een nieuw bandje heeft gelegd als die middag op de baan van Rocour. Men gokte daarmee op het middeltje. Als de Italiaan inderdaad gedrogueerd had, als zijn drankje inderdaad getimed was, dan kwam hij met iedere minuut welke men langer talmde, steeds dichter bij de onvermijdelijke reactie. En tegen een onbewogen heerschap als Van Est kan men zich zelfs met veertig meters voorsprong zo'n reactie niet permitteren... Doch terwijl van Nederlandse zijde dit spelletje niet zonder succes gespeeld werd, terwijl Bevilacqua, gehuld in een deken, asgrauw en rillend de dingen afwachtte die komen zouden, deed er zich een nieuwe complicatie voor. Iemand van de wedstrijdcommissarissen had in het wedstrijdreglement een, voor dertien verschillende uitleggingen vatbare, bepaling ontdekt volgens welke de finale van een poursuite om het wereldkampioenschap, in tegenstelling tot de normale en logische gang van zaken, geheel over gereden moest worden.
Daarmee schonk men Van Est dan de kans van zijn leven. Want niet alleen is Van Est stellig beter tegen in totaal negen kilometers achtervolging opgewassen dan de bleke Antonio, doch bovendien was er dat middeltje....: men mocht nu met zekerheid aannemen, dat de Italiaan in de tweede achtervolging de reactie op de vloeibare stimulansen welke hij, naar men vermoedde, geslikt had, zou tegenkomen. Dàn zou Nederland toch nog dit wereldkampioenschap mee naar huis kunnen nemen!.. Geen tien seconden later zat het nieuwe bandje rond het wiel van v. Est, geen halve minuut later stond de man uit St. Willibrord al startklaar voor de grote tribune, bereid om die Italiaan met huid en haar te verslinden.
Doch Alfredo Binda was er ook nog!
Alfredo Binda haastte zich, in gezelschap van alle aanwezige Italiaanse officials en journalisten, naar de wedstrijdcommissarissen, protesteerde tegen de interpretatie van het reglementsartikel in kwestie en had daarbij waarschijnlijk slechts één bedoeling: tijd te winnen. Tijd voor Bevilacqua!, die aan de
| |
| |
overkant van de baan op het beton zwijgend te lijden zat. Tijd!, totdat het ene middeltje zou zijn uitgewerkt. Tijd!, totdat de nieuwe dosis welke men haastig voor de Italiaan gebrouwen had, effect zou kunnen opleveren.
De Italiaanen wonnen dat spel. Zij wonnen het op twee fronten. Zij kregen, al protesterend en confererend, net zoveel tijd als zij maar wilden en zij bereikten bovendien, dat het opperste U.C.I.-college in een spoedvergadering op het middenveld tenslotte aan het reglementsartikel een andere interpretatie gaf dan die der wedstrijdcommissarissen.
Toen gaf Van Est, op gezag van de sportcommissie der Nederlandse Wielren Unie, de Italiaan zijn wereldkampioenschap maar cadeau. Het spel was gespeeld en het was verloren. Van Est nam zijn fiets en verdween van de baan. Antonio Bevilacqua reed zijn laatste twee-en-een-halve ronde moederziel alleen. Op dezelfde, fascinerende manier. Alsof die laatste anderhalve kilometer iets anders was dan alleen maar een dorre formaliteit. Toen de Italiaan van zijn fiets stapte en men hem naar de eretribune bracht, waar hij in het regenboogshirt van de wereldkampioen gehesen werd, wankelde hij even en moest men hem ondersteunen. En zelden heeft er een man met een ongezonder gelaatsuitdrukking en niets-zeggender ogen voor de microfoon van Radio Roma gestaan dan, die middag, Antonio Bevilacqua, de nieuwe wereldkampioen....
***
De kunst der improvisatie!...., en zelfs als de ploegleider haar beheerst, is hij nog altijd afhankelijk van de manier waarop zijn renners op zijn aanwijzingen en zijn opdrachten reageren. Een week na de beruchte poursuite Van Est-Bevilacqua, zat het rondreizende circus van journalisten, officials en supporters rond het circuit van Moorslede. Dat was tijdens de strijd om het wereldkampioenschap op de weg, en de veertig beroepsrenners die in deze race aan de start waren gegaan, waren voor een niet onbelangrijk deel wel zo sterk aan elkaar gewaagd, dat alle
| |
| |
experts afschuwelijk voorzichtig waren geweest met hun voorspellingen. Men had zich bepaald tot een schifting, waarvan men nog altijd een tiental favorieten overhield en het was dit tiental, dat van deze race in Moorslede inderdaad een der mooiste van heel het seizoen maakte.
Het was een Belgisch offensief, dat 50 k.m. voor de finish, de wedstrijd in zijn beslissende phase bracht. Niet minder dan drie Belgen, Brieck Schotte, Stan Ockers en de plaatselijke favoriet Valeer Ollivier kwamen daar aan de leiding met een gemengd internationaal gezelschap, bestaande uit de Nederlander Gerrit Schulte, de Zwitser Ferdinand Kuebler en de Fransen Bobet en Idée. Het was dit kleine peleton, dat snel en afdoend voorsprong nam op de groep-der-overlevenden, bestaande uit de Nederlanders Middelkamp en Van Est, de Fransman Rolland, de Italianen Bartali en Leoni en de Belgen Ramon en Van Steenbergen. Bekeek men op dat ogenblik de situatie, dan was deze zo dat, in de kopgroep, drie Belgen strijdende waren tegen twee Fransen, van wie Idée toen al tekenen van afmatting begon te tonen, een Nederlander en een eenzame Zwitser. Een Belgische overwining dus? Zij leek afhankelijk van de vraag of, als het op een eindsprint aankwam, Stan Ockers in staat zou zijn, de iets snellere Zwitser te vloeren. Men achtte dat niet onmogelijk. Ockers had twee co-équipiers tot zijn beschikking om zijn sprint aan te trekken en hij kon zich, aan de wielen van zijn ploegmaten hangend, bovendien sparen voor de eindspurt, in frappante tegenstelling tot de rest zijner tegenstanders. In ieder geval, zo meende men, mochten de Belgen op hun hart kloppen, dat de snelste Italiaan, de uiterst gevaarlijke Leoni, in het groepje-der-overlevenden een uitstekende bewaking genoot van twee andere Belgen, de sterke Ramon en de snelle Rik Van Steenbergen. Men keek dan ook verbaasd op toen, geen ronde later, Ramon uit zijn groepje weg-démaareerde, met alle risico's van dien. Van Steenbergen stond toen al, volkomen ontmoedigd, op uitvallen en Ramon liet de Italianen dus over aan de bewaking van slechts één man: Wim Van Est. Doch bovendien
| |
| |
nam hij in zijn jacht naar het leidersgroepje nog even een uiterst gevaarlijk concurrent mee: de Nederlander Theo Middelkamp, met nog altijd een vlijmscherpe eindspurt.
Op dat ogenblik veranderden de kansen. Weliswaar zaten de Belgen nu met niet minder dan vier renners in de kopgroep, doch ook Nederland werd in deze kopgroep, waaruit de winnaar zou moeten voortkomen, een niet te verwaarlozen factor. Als Schulte bereid gevonden werd, een eindsprint voor Middelkamp aan te trekken (of omgekeerd), dan liep ook de snelste Belg, Stan Ockers, behoorlijk wat gevaar.
Maakte Ramon met zijn succesvolle jacht op de kopgroep dus een fout? Het leek er op. Het leek er op, totdat de Belgen eindelijk in de laatste twee ronden hun tactische plannen onthulden en zij de wereld duidelijk maakten, dat het inderdààd op het wereldkampioenschap, doch niet op een eindsprint voorzien hadden. En in dit tactische plan, dat door de Belgische ploegleider haastig geïmproviseerd moet zijn toen hij enkele ronden voor het einde ontdekte, dat niet alleen de Fransman Idée doch ook een der sterkste Belgen, Ollivier, het hoge tempo aan de kop niet tot het eind toe zou kunnen volgen, speelde later Ramon een belangrijke rol.
Tien, vijftien démarrages van Brieck Schotte, de man die in 1948 al een wereldkampioenschap won, en die in Moorslede meer dan 100.000 supporters langs de wegkant had staan, deden het voorbereidende werk. En toen de concurrentie aldus behoorlijk wat klappen had gehad, lanceerde de man uit Wareghem de démarrage die hem voor de tweede maal in de regenboogtrui zou helpen. Het is waar: zoals Schotte zijn laatste vijf kilometers van dat wereldkampioenschap reed, was hij een waarachtig wereldkampioen. Bobet en Schulte, die hem tot op dertig meters benaderden, moesten de meerderheid van de Vlaming erkennen en werden teruggewezen. Doch dat die andere sterke uit dat wereldkampioenschap, de Nederlander Middelkamp, juist een kilometer te laat uit de kopgroep ontsnapte in een vergeefse jacht naar de toen al zege-zekere Brieck Schotte, dankte
| |
| |
de wereldkampioen voor een niet onbelangrijk deel aan het voortreffelijke ploegwerk van Ockers en.... Ramon, die zelfs een furieuze Middelkamp lang genoeg in bedwang hielden.
***
En in de Ronde van Nederland-1948 gebeurde het volgende.
Daar was in de etappe van Hulst naar Rotterdam (via een omweg over 's Hertogenbosch) al vrij spoedig na de start een ontsnapping van de slanke, stijvolle Limburger Jan Lambrichs en de altijd moedige Bernard Francken, de Nederlander uit het Vlaamse Sint Niklaas. Het ging knap hard met die twee. Het ging zo hard, dat zij na veertig k.m. al een voorsprong van meer dan vijf minuten hadden. Toen gebeurden er twee dingen welke de ploegleider van Lambrichs helaas niet had kunnen voorzien: Bernard Francken begon aan een verschrikkelijke inzinking zodat hij moeite had om het wiel van de Limburger nog te kunnen houden; en nog voor Den Bosch draaide de sterke wind, die heel de ochtend Zuid-Zuidoost had gestaan, plotseling naar West. Vooral dat laatste was catastrophaal. Toen men, die morgen voor de start, het krijgsplan had opgemaakt, was men er van uitgegaan, dat men een eenmaal genomen voorsprong slechts behoefde te verdedigen tot 's Hertogenbosch. Voorbij Den Bosch zou men, voor de wind uit rijdend, weinig of geen moeite hebben, de eenmaal verkregen voorsprong te bewaren. Lambrichs had zich aan dit plan gehouden. Hij had tussen Hulst en Den Bosch alles gegeven wat hij maar geven kon, en hij kreeg dan ook een zware morele klap toen hij, voorbij Den Bosch naar het Noord-Westen kerend, op de brede, naakte autostrada opnieuw tegen een felle tegenwind moest worstelen. Het was daar, dat het peleton eindelijk de grote tegenaanval begon. Er ontstond een jagend groepje waarin de sterk rijdende Rotterdammers De Korver en Wim de Ruyter. Het verkleinde van kilometer tot kilometer zijn achterstand en het zat al op minder dan drie minuten toen, voorbij Gorcum, Lambrichs en Francken de slingerende dijkweg opsloegen die tenslotte uit- | |
| |
mondt op de brede rijksweg die linea-recta naar Rotterdam en naar de finish leidt. Op dat ogenblik kon de ploegleider van de équipe waartoe ook Lambrichs behoorde, zonder enige moeite uitrekenen, dat het spel verloren was.
Straks, op de grote weg naar Rotterdam, zou de achterstand van het groepje jagers geslonken zijn tot minder dan twee minuten en dààr, op de kaarsrechte weg, zouden de jagers vervolgens hun prooi in de verte al kunnen zien. Dàt zou dan het einde betekenen, en daarom speelde die ploegleider op de dijkweg in wanhoop dan maar zijn laatste troef. Hij stopte achter de twee leiders, zette zijn wagen aan de kant, liep toen vijftig meters terug en liet zijn chauffeur en een paar secondanten bij de wagen achter. Hij posteerde zich vervolgens goed zichtbaar met een uitdagende chronometer op de weg en juist toen het groepje jagers hem passeerde, keerde hij zich naar zijn secondanten, en brulde hij het triomphantelijk: ‘Vier minuten!!’....
In werkelijkheid waren het er nog maar twee. Doch dat kon het groepje jagers niet weten. Het groepje jagers wist alleen maar, dat het tien k.m. achteruit drie minuten achterstand had gehad. Het moest dus wel veronderstellen, in tien k.m. een minuut verspeeld te hebben. En het stond dan ook onmiddellijk ‘stil’, zoals dat in vakjargon heet. Want de Rotterdammers in het groepje jagers kenden de situatie te goed om niet te weten, dat vier minuten achterstand niet meer goed te maken vielen. Het was dààrop, dat die ploegleider niet zonder succes had gespeculeerd.
***
Tactiek?....
Er bestaan - gelukkig - nog geen regels-der-tactiek in de wielrennerij omdat men bij het uitkienen van een tactisch plan altijd weer van andere factoren afhankelijk is en omdat deze factoren van wedstrijd tot wedstrijd veranderen. Toen Fred Hamerlinck, de beroemde Belg, in het Antwerpse sportpaleis zijn fameuze achtervolging tegen Jan Pijnenburg reed, had hij tevoren een breedvoerige studie van het merkwaardige verschijn- | |
| |
sel-Pijnenburg gemaakt. Hij had Pijnenburgs manier van rijden, zijn karakter, zijn temperament, zijn sterke en zijn zwakke zijden bestudeerd en voor de Vlaming - ongetwijfeld een der beste achtervolgers welke men ooit kende - voor die race aan de start ging, had hij haar eigenlijk al gereden. Hij wist precies de manier waarop hij die achtervolging zou rijden. Hij wist nauwkeurig de wijze waarop Pijnenburg zou reageren. Hij had op alles een antwoord. Hij had rekening gehouden met elke eventualiteit.
Hij had slechts één ding vergeten: de sportrubriek van een Brussels middagblad. Daar schreef een der grootste Belgische experts in een voorbeschouwing zonder enige reserve, dat men de winnaar van die poursuite, die heel het immense Antwerpse sportpaleis tot de laatste plaats toe met belangstellenden zou vullen, tevoren al kende. De winnaar, zei die Belgische expert, was Fred Hamerlinck. En hij bewees zijn stelling aan de hand van de cijfers....
En toen speelde men een matte Pijnenburg, die lang niet overliep van zelfvertrouwen, voor de start die krant met dat verhaal in handen. En de Pijn, die er nooit een gewoonte van maakte lang na te denken over de dingen die hij zeggen zou en doen, haastte zich voor de start naar die Belgische expert en zei: ‘En nou moet je opletten: ik ga jullie Hamerlinck slaan met zo-en-zoveel meters!!’
Hij sloeg Hamerlinck met zo-en-zoveel meters en er is, tussen de duizend victories welke Jan Pijnenburg in zijn lange loopbaan links en rechts op de aardbol behaalde, er geen waarvan hij jaren later nog met zoveel onverholen pleizier vertelde.... |
|