| |
| |
| |
Drama op de Peyresourde.
Op de top van de Peyresourde - vijftien honderd meter hoog onder een egaal blauwe hemel en een alles verschroeiende zon - stonden in dichte drommen de Fransen. En wachtten op het Grote Wonder..... Dàt was tijdens de beruchte Pyreneeënetappe Pau-Luchon in de Tour de France-1949, en zelfs de (Franse) klipgeiten zijn die dag stellig niet ontkomen aan de alom woedende zenuwen.
Het kwam - uiteraard - allemaal door de Italianen.
Twee weken tevoren waren de Italianen in Parijs aan de start gegaan met een hele optocht lawaaierige supporters, een legertje alles behalve geruisloze journalisten, een compagnie keurig geuniformeerde soigneurs, koks, tolken, officials en mecanos, een wagon vol reserve-materiaal, en de vriendelijke doch dringende mededeling, dat hun campionissimi, signor Coppi en signor Bartali, straks, in Pyreneeën en Alpen, zonder met de ogen te knipperen de volledige concurrentie vrolijk ondersteboven zouden rijden en dat, diensvolgens, alles wat er in deze Tour te doen was voor we de grote Pyreneeën-etappe bereikten, de heren campionissimi eigenlijk zo koud liet als een Eskimo in een koelkast in hartje-winter.
Het had, niet zonder nadruk, op de voorpagina van iedere, zich zelf respecterende Italiaanse krant gestaan: voor ons, voor de Italianen, begint deze Tour de France pas in Pau, aan de voet van de Pyreneeën. Dààr zullen onze klim-virtuozen op de Aubisque, de Tourmalet, de Aspin en de Peyresourde de rest
| |
| |
van de concurrentie zulk een pak slaag geven dat men hen tot in Spanje toe om hun moeder zal kunnen horen jammeren; dààr zal de basis gelegd worden voor de meest volledige triumfo, ooit door een Italiaanse équipe behaald; dààr....
En de chefs d'équipe van de concurrerende ploegen hadden zich gehaast om hun renners in geheime bijeenkomsten te verzamelen, en zij hadden, uit pure angst voor dat beloofde Italiaanse Pyreneeën-offensief, zoveel verschillende soorten van tactiek bedacht, dat zij er tenslotte zelf niet meer uit wijs konden; en temidden van de wijd en zijd heersende verwarring hadden de Italianen tussen Parijs en Pau eigenlijk volledig hun zin gekregen. Een algemeen Belgisch offensief in de eerste drie etappes had geen enkel effect opgeleverd omdat de anders zo rustige Belgische chef d'équipe Pol Van de Velde in de kruitdamp van het slagveld zijn zenuwen en zijn hoofd verloor en hij enige zelden vertoonde blunders maakte. En van een Frans offensief in de vlakke etappes was helemààl niets terecht gekomen omdat men in het Franse kamp, in feite, zo heilig overtuigd was van de overmacht der campionissimi, dat men zich bij voorbaat al gewonnen gaf en men liefst maar zonder slag of stoot naar de Pyreneeën en ter slachtbank wilde. En de enige die er tenminste ièts van gemaakt had, was het tot dan toe volslagen onbekende Franse mannetje Marinelli dat zich, na vier etappes en vermoedelijk tot zijn eigen verbazing, plotseling in het gele leidersshirt ontdekte.
Doch zèlfs dat gele leidersshirt van het mannetje-Marinelli had eigenlijk zo bar veel niet te betekenen. Het mocht waar zijn, dat de legioenen der Franse wielersportminnenden na enkele dagen reeds door een wilde Marinelli-koorts bezeten waren. Het mocht waar zijn, dat de experts van de grote Franse boulevardbladen, die zo uitstekend de kunst verstaan een krant vol te schrijven die door de massa ‘gevreten’ wordt, het mannetje-Marinelli onmiddellijk tot favoriet-numero-één hadden gebombardeerd. Het mocht waar zijn, dat het mannetje-Marinelli binnen vier-en-twintig uur nadat hij het gele leidersshirt ver- | |
| |
overd had, al een huwelijksaanzoek kreeg van een, ietwat uit het lood gezakte, gravin van onbestemde leeftijd en voorzien van de gebruikelijke grafelijke accomodatie in de vorm van kastelen, buttlers, wijnkelders en het familie-spook. Het mocht waar zijn, dat een Frans snelschrijver zich onmiddellijk zette aan het schrijven van ‘Le Roman d'un Enfant du Tour’, een roman waarop al door meer dan honderdduizend aanstaande lezers ingetekend (en betaald!) was nog voor de record-litterator het eerste het beste hoofdstuk goed en wel uit zijn schrijfmachine gedaverd had. Het mocht allemààl waar zijn, doch wie het mannetje-Marinelli wat nuchterder bekeek, hij wist wel beter: het mannetje was in die dagen alles behalve rijp voor een overwinning. Hij had er de ploegmaten niet voor, hij miste de routine, hij miste ook de krachten.
Doch de Fransen, wier nationale ploeg in de eerste etappes niet veel meer temperament hadden getoond dan het temperament dat een baal meel gewoonlijk pleegt op te brengen, klemden zich met het nodige feestgeruis aan het gele shirt van het mannetje-Marinelli vast; en pas toen, nog voor Pau en de Pyreneeën, het mannetje-Marinelli met veel geweeklaag door de knieën ging, kwam de grote ontnuchtering.
Dàt was, twee dagen tevoren, tussen San Sebastian en Pau gebeurd. Daar, terwijl niemand het verwachtte, hadden de Italianen plotseling een klein doch vinnig voorhoede-gevecht geleverd. De kale, ietwat groezelige signor Magni, die héél hard fietsen kon doch gedoemd was in de schaduw der grote campionissimi te leven, was daar in de uitlopers der Pyreneeën te keer gegaan als een bezetene, Met assistentie van de volslagen onberekenbare Belg Raymond Impanis, en met een andere Italiaan, de kleine, gehaaide Brignole, die op het eerste oog méér op een Siciliaanse dorpsfigaro dan op een woest wielrenner lijkt, aan zijn wiel.
Italië had met dit voorhoede-gevecht nogal wat succes gehad, die dag. Zo haalden we na afloop der etappe, voor de tribunes op de Cours Clamou te Pau, het huilende mannetje Marinelli
| |
| |
onder luid gejammer der omstaanders uit het gele leidersshirt om dat vervolgens aan signor Fiorenzo Magni te overhandigen, doch bovendien hadden zich onder de concurrerende menigte tal van andere drama's afgespeeld.
Neen, er had waarlijk geen feeststemming geheerst, die avond en de daarop volgende rustdag in Pau. Want het wemelde er van de slachtoffers. Er was één équipe - de Nederlandse - die tussen San Sebastian en Pau volledig ten onder was gegaan. Er waren andere équipes wier perspectieven in één enkele etappe zo grauw geworden waren als een Hollandse herfstlucht bij een opzienbarende depressie op de Atlantische Oceaan. Onder deze équipes was de Franse nationale ploeg; en Georges Cuvelier, de Franse ploegleider, zat dan ook in zijn kamer in Hotel Bristol aan de Rue Gambetta de ene afschuwelijke zenuwcrisis na de andere te krijgen. Wat wonder! Zijn équipe was gehalveerd nog voor Coppi en Bartali behoorlijk in actie waren geweest. Zijn favoriet, de Breton Bobet, was al bezweken. Hij had Pau bereikt, gelegen op de comfortabele brancard van een der Rode Kruiswagens, en als je drie dagen later nog ‘Tour de France’ tegen hem zei, liep hij paars aan van zuivere ellende. Cuveliers paradepaard, Guy Lapébie, dat men meegenomen had om met zijn vlijmscherpe eindsprint naar schatting vijf etappes te winnen, was er nog veel erger aan toe geweest. Toen hij, vijftig k.m. beoosten San Sebastian, de eerste de beste (bescheiden) Pyrenee in de verte zag opdoemen, stak hij meteen in wanhoop zijn armen in de lucht en begon hij haastig twee-en-dertig verschillende ziekten te verzinnen. Honderd vreselijke kilometers lang dreef Cuvelier zijn paradepaard nog voort. En het paradepaard huilde tranen bij emmers, vloekte en tierde alsof het naaste familie had onder de dokwerkers van Marseille, liet zich zo maar onder het oog van de wedstrijdcommissarissen, die haastig naar wat anders keken, door automobielen gangmaken en door hulpvaardige toeschouwers tegen de hellingen opduwen....; en toen de achterstand langzamerhand niettemin groeien bleef en tenslotte meer dan een uur beliep met nog veertig moordende
| |
| |
kilometers voor de boeg, toen klom het paradepaard van zijn fiets en schreeuwde om een volgwagen.
Monsieur Curvelier had, na een leven vol zorgen en wielersport, nog net drie haren op zijn arme hoofd. Die heeft hij dààr, tussen San Sebastian en Pau, van wanhoop uitgetrokken....
***
Er stonden, twee dagen later, ondanks alles nog twintig duizend Franse supporters rond de hairpins en op de top van de Peyresourde. Zij waren daar al van 's morgens vroeg, vóór de bergweg ten behoeve van de Tour-karavaan voor de rest van het mensdom afgesloten werd; en hoe zij het al die vele uren, krimpend van de zenuwen en lijdend in de broeihitte van de dag, hadden kunnen uithouden zonder èrgere dingen dan een zonnesteek, was doodgewoon een raadsel.
Zij stonden er trouwens niet voor niets. Want zij, de duizenden op de Peyresourde, zijn er die middag getuigen van geweest hoe daar, midden in het moordende gevecht, in de slag-der-Pyreneeën een van de meest gecolporteerde en meest suggestieve sprookjes ooit verhaald, met veel gerinkel aan scherven ging.
Dat sprookje?....
Het wonderlijke sprookje van Fausto Coppi's..... eh..... onschendbaarheid.
Ik weet het: gij leest dit lang nadat dezelfde Fausto Coppi, alle sprookjes en alle legenden ten spijt, een jaar later in de Ronde van Italië zo zorgvuldig tegen de wereld gesmakt werd, dat een heel elftal vol befaamde geneesheren en professoren weken lang aan de slag moest teneinde de beroemde Italiaan opnieuw in de circulatie te brengen.
Inderdaad: dat lijkt niet op onschendbaarheid. Doch het sprookje heeft niettemin bestaan en het woedde in die eerste week van de Tour de France-1949 nog altijd in volle hevigheid. Het hoorde eenvoudig bij de Coppi-cultus in die dagen. Het heette, dat Fausto een afspraak had met Dame Fortuna: nooit eens een lekke band op een critiek ogenblik, nooit eens een aan diggels
| |
| |
getrapte derailleur, nooit eens een valpartij. En zèlfse toen, die eerste week van de Tour-1949, Coppi samen met het mannetje Marinelli door een al te geestdriftig toeschouwer onderste boven gelopen werd en hij voor het eerst sedert mensenheugenis brokken maakte, liet Dame Fortuna hem niet in de steek. Alfredo Binda was slechts enkele seconden nadat het onheil geschiedde met een reserve-fiets ter plaatse, en in het peleton reageerde men niet. Na een korte en niet eens zo èrg hevige jacht, keerde Coppi nauwelijks vijf minuten later weer in dat peleton terug. Het enige wat hij er van over hield, was een pleister op een zijner beroemde benen....
Zo leefde het sprookje dan nog altijd toen de Tour-karavaan zich voorbij Pau omhoog hees tegen de Pyreneeën. Zo blééf het leven tot op de Peyresourde.
Ik moèt U daar wel van vertellen. Niet omdat de tafrelen, die zich daar die middag op de Peyresourde hebben afgespeeld, zo stichtend waren, dat zij coute que coute voor het nageslacht en zwart-op-wit moeten worden bewaard. Doch wèl omdat het zo typerend was voor dat wat een Tour de France (‘le plus grand spectacle du monde!’) aan sfeer en spanning en drama's en herrie op sommige momenten allemaal te creëren weet.
Het kwam, vermoedelijk, allemaal door de hitte. De hitte speelde een belangrijke rol in héél die lange Tour de France van dat jaar, want zij vergezelde ons practisch onafgebroken van start tot finish, doch juist in die eerste Pyreneeën-etappe was zij moordend. Men kon op de Col d'Aubisque 1700 M. boven de zeespiegel gaan staan: de hitte bleef. Zij volgde, dik en drukkend, de renners zelfs in de anders zo koele, naakte spelonken op de Noordelijke hellingen en wat er die dag niet alleen door de renners maar ook door de lieden in de volgwagens en het publiek langs de weg aan dorst en zonnebrand en ellende allemaal geleden en doorstaan is, valt met een schamele schrijfmachine onmogelijk behoorlijk te beschrijven. Nog voor we, in Louvie-Juzon, goed en wel aan de beklimming van de eerste Col, de Aubisque, begonnen waren, zaaide de hitte links en rechts al
| |
| |
slachtoffers. Het grote Italiaanse offensief moest toen uiteraard nog komen, doch niettemin mocht daar, op de Aubisque, de háást-litterator die toen al aan het zeventiende hoofdstuk van de hierboven reeds gesignaleerde roman schrijvende was, op zijn hart kloppen, dat de directie van zijn uitgeverij toevallig niet onder de vele duizenden toeschouwers was, die met eigen ogen konden zien hoe het mannetje Marinelli meer dood dan levend op zijn fiets hing, hijgend, zwetend, huilend, jammerend en met een gezicht alsof hij daarnet zijn eigen lijkstoet al was tegengekomen.
Gij hoeft dus niet te vragen wàt er in de Pyreneeën allemaal wel gaande was toen, volkomen volgens de verwachtingen, Fausto Coppi en Gino Bartali in de laatste drie kilometers van de eerste Col al aan het demarreren sloegen met een ijver, een betere zaak volkomen waardig. En ik behoef U vooràl niet te melden wat er ginds in Frankrijk aan kokende geestdrift opbruiste toen Georges Briquet, die op de top van de Aubisque in een ongeevenaarde woordenwaterval een van zijn opruiende radio-reportages te houden stond, de eer en het genoegen genoot, zijn millioenen luisteraars te kunnen melden, dat weliswaar Fausto Coppi met enige onbeduidende lengten voorsprong als eerste op de top was gearriveerd, doch dat vlak daarop de Fransen Robic en Apo en Lucien Lazarides op leven en dood en niet zonder vertoon van zelfvertrouwen schermutselden met Gino Bartali die er niet naar uitzag alsof hij dit alles zo vrolijk vond. Het was dan ook niet vrolijk. Fausto Coppi en Gino Bartali fietsen namelijk toch maar liever in de Alpen. Zij houden van het beestenweer, dat rond de hoogste Alpen-toppen doorgaans heerst. Zij houden van sneeuw en regen en hagel en modder. Zij houden van glibberige bergpaden waarop men, in de afdalingen, met snelheden van zestig tot zeventig k.m.u. langs alles behalve vriendelijk lokkende afgronden jagend, juist 'n tikje méér risico kan nemen dan de achtervolgende concurrentie, voor zo ver zij toevallig niet eveneens met een behoorlijke portie fatalisme gezegend is.
| |
| |
Doch wat zij in de Pyreneeën vonden, was een ànder soort van beestenweer: de onmenselijke hitte; en het bleek, dat het Franse klimmerstype, het type der kleine, lichte kereltjes dat dansend in de pedalen en alles behalve stijlvol tegen zo'n berg naar boven komt, tegen deze speciale Pyreneeën-moeilijkheden toch wat beter opgewassen was.
Dàt was de eerste grote surprise van die Tour de France, en alles wat Frankrijk heette in de volgerskaravaan, beleefde een dag om nooit te vergeten.
Want in de afdaling van de Aubisque maakten de familie Lazarides, Robic en Bartali hun paar lengten achterstand op Coppi zonder enige moeite weer goed. En in de tweede Col, de Tourmalet, moest Coppi het van een tamelijk krampachtig sprintje hebben en zat Gino Bartali al in moeilijkheden. En in de derde Col, de helemaal niet zo lastige Aspin, werd Bartali - eens de ongekroonde keizer der bergen - niet alleen door zijn eeuwige rivaal Coppi, doch ook door de drie Fransen doodgewoon van het wiel gereden.
En dan kwam de Peyresourde....
En de Italiaanse journalisten, die van alle markten thuis zijn, hadden het haastig doch secuur al uitgerekend: dààr, in die laatste Col, zou het dan toch nog een Italiaanse triomph gaan worden. Want: a. de oudste der gebroeders Lazarides, Lucien, had in de eerste Cols zijn beste kruit kennelijk reeds verschoten en speelde in de strijd op de Peyresourde in feite geen rol; en b. het stond vast, dat Fausto Coppi er in de laatste kilometers van de klim opnieuw enige lengten voorsprong uit kon rijden, zèlfs tegen een knaap als Robic die boven op zo'n Col altijd nog adem genoeg heeft om wat sprintwerk te vertonen; en c. aan deze paar lengten had Fausto Coppi dan voldoende. Want er was - aldus het sprookje - geen mens die sneller daalde dan Fausto. Er was - aldus het sprookje - geen concurrent die groter risico's durfde te nemen dan de campionissimo. Er was - aldus het sprookje - geen mens die minder gevaar liep met een lekke band, een wegslippend wiel of een kapot getrokken remkabel
| |
| |
in een ravijn geslingerd te worden dan de man die een nonagressie-verdrag getekend had met Dame Fortuna. Wel: Fausto Coppi had voorbij de top van de Peyresourde niets anders te doen dan zich als een baksteen omlaag te laten vallen naar het dal. Veertien razende kilometers slechts, dàn had hij in Luchon de finish bereikt; en men kon er van op aan, dat hij in die veertien waanzinnige kilometers zijn voorsprong van enkele schamele lengten opgevoerd zou hebben tot vele, vele zegevierende seconden!
Zo luidde dan het Italiaanse sommetje. Het sommetje was gebaseerd op de Coppi-legende, en het sommetje viel, anderhalve kilometer voor de top van de Peyresourde, dan ook mèt de legende aan gruizels....
***
Het was in een der laatste hairpins, dat Apo Lazarides die deze dag inderdaad verbijsterend gemakkelijk reed, met zoveel kracht démarreerde, dat Robic onmiddellijk vijf, zes lengten achter raakte en dat Fausto Coppi uit het zadel moest komen, alles gevend, om het wiel van de kleine man uit Cannes nog te kunnen houden. Het was dààr, op het meest critieke moment der etappe, dat Coppi's achterband met een snerpende sis zijn heengaan naar een andere wereld aankondigde; en wie op dat moment van dichtbij gezien heeft hoe Coppi daar van zijn fiets stapte met een gelaat alsof men hem daarnet geopenbaard had, dat Sinterklaas en de ooievaar wèrkelijk bestaan en dat kameraad Stalin een Kruistocht Voor de Naastenliefde begonnen was, hij moèt wel aannemen, dat een van de vele lieden die tot die dag in de legende-der-onschendbaarheid geloofden.... signor Coppi hoogstpersoonlijk was.
En terwijl aldus Fausto Coppi een etappe-overwinning door een enkel lek bandje ontnomen werd, terwijl het sprookje in duizend
| |
| |
wrede scherven uiteen spatte, gebeurden er opeens alle mogelijke dingen tegelijk. De Italiaanse mécano's die alle wereldrecords houden op het gebied van snel-reparaties aan rijwielen, kregen het met hun zenuwen te kwaad en prutsten een halve minuut langer dan noodzakelijk aan het reservewiel dat men de campionissimo onmiddellijk overhandigde. En de campionissimo, wiens vocabularium onder andere omstandigheden in een meisjespensionaat-voor-de-betere-standen gebezigd kan worden zonder dat Mère Superieure daar ook maar één aanmerking op te maken heeft, veegde met de rug van zijn hand hier en daar een traan uit zijn ogen en hield intussen een redevoering tot de chef d'équipe en de mécanos in termen, royaal voldoende om er in de rosse buurt van Milaan een daverend applaus alsmede een zetel in de gemeenteraad mee te veroveren.
In de Italiaanse volgwagens, waar men voor het eerst sedert jaren had moeten ontdekken, dat sommige sommetjes wel eens niet uitkomen en dat een Tour de France nog wel wat anders is dan de Stelling van Pythagoras, ging men onmiddellijk na het knappen van het bandje met beide voeten op alle beschikbare remmen staan, blokkeerde men aldus op onnavolgbare wijze de weg voor de andere wagens, weeklaagde men luidruchtig, en schold men om de een of andere nooit begrepen reden elkaar broederlijk en collegiaal voor vuile vis....
En de Fransen?....
De Fransen hadden met eigen ogen het nooit vermoede wonder van een Italiaanse nederlaag en een naderende Franse triomph gezien; en als tienduizend schor geschreeuwde Fransen, geschaard aan weerszijden van het smalle pad dat naar de top van de Peyresourde leidt, tot een dergelijke ontdekking komen, dan kunt gij U veiligheidshalve maar beter bergen....
Het had iets van een massa-delirium. Het had ook iets van een naderende lynchpartij. Langs de weg stonden de mannen, de vrouwen, de grijsaards, de kinderen en de kreupelen en zij btulden Apo Lazarides en Jean Robic practisch omhoog in die allerlaatste kilometer.
| |
| |
Er was een Zwitserse volgauto die voor de kopgroep uitgereden had en die, stomend als een locomotief enkele honderden meters voor de top de geest gaf, niet meer verder wilde, en de weg versperde. De inzittenden hadden nog maar net tijd om zich te bergen. Toen nam de menigte die keurige Zwitserse auto bij de bumpers en de spatschermen...., en vermoedelijk liggen de overblijfselen van die auto nog altijd in het dichtbegroeide ravijntje, rechts van de weg. Er was een gendarme die tenslotte niet voor niets een heel boekwerk vol instructies tegen de Peyresourde omhoog gesleurd had en die, aan de hand van deze instructies en zwaaiend met een gummi-stok, enige orde onder de omstaanders wilde scheppen. Hij kwam twee dagen later in het ziekenhuis van Luchon gelukkig weer tot zijn positieven en het is met de schedelbreuk welke hij opliep nadat men hem met een volle bierfles een dreun had gegeven, allemaal nog uitstekend afgelopen, naar het schijnt. Hoewel: in 1950 heb ik die gendarme op de Peyresourde niet meer teruggezien!
Zo ging dat, daar in die laatste kilometer. Zo ging dat onvermijdelijk naar een volgend drama. Het drama gebeurde toen een volgwagen van Paris-Presse, met de eens zo beroemde oudwielrenner Charles Pélissier aan boord, van pure geestdrift zo dicht op de koplopers ging rijden, dat één enkele uitwijkmanoeuvre van de man achter het stuur royaal voldoende was om Apo Lazarides te vloeren. Hoe de kleine Apo er in slaagde, nog levend onder die auto vandaan te komen, zal wel voor altijd een raadsel blijven. Doch in ieder geval zat hij onder de builen en de schrammen, en in ieder geval lagen de gehavende onderdelen van zijn fiets verspreid tot op de aangrenzende rotsmassieven, en in ieder geval was de Franse chef d'équipe met een wagen vol reserve-materiaal niet in de buurt omdat hij, twee hairpins lager, vergeefs worstelde om uit de onuitwarbare verkeerschaos te geraken welke het lekke bandje van Fausto Coppi en de daarmee gepaard gaande redevoeringen aldaar veroorzaakt hadden. De heer Charles Pélissier lééft nog. Hij dankte dat uitsluitend aan het feit, dat hij toevallig de heer Charles Pélissier was, een
| |
| |
man met een befaamde wielrennersnaam, een man die eens door het Franse publiek bij wijze van spreken op de handen gedragen werd. Zo zijn naam toevallig Klaas Jansen geweest ware, hij had die Peyresourde stellig nooit overleefd en vermoedelijk zou het parket van Luchon de grootste moeite hebben gehad om zijn stoffelijk overschot, fijn gemalen in de woede des volks, te kunnen ontcijferen. Doch voor het overige gebeurde er alles wat er pleegt te gebeuren als de volkswoede enige moeite heeft om een uitlaatklep te vinden: de arme Apo werd onmiddellijk door toesnellende omstaanders opgetild; en vervolgens begonnen deze omstaanders een wild gevecht met andere omstaanders die Apo evenééns wilden optillen; en alle kinderen beneden de leeftijd van veertien jaren begonnen te huilen; en alle vaders sloegen de huilende kinderen prompt tot zwijgen; en alle moeders schreeuwden de lelijkste dingen naar de vaders; en er viel een oude dame flauw; en de hulpvaardige omstaanders lieten Apo Lazarides voor de derde achtereenvolgende maal als een vaatdoek op de grond vallen omdat zij met hun handen uppercuts en rechtse directen aan derden stonden uit te delen...., enfin: beneden in het dal was Jean Robic al over de eindstreep toen er op de Peyresourde nog een herrie van jewelste heerste. Toen had Georges Cuvelier zich met zijn wagen eindelijk een weg naar de plek des onheils gebaand. Hij was daarbij, naar ruwe schatting, twee dozijn wild geworden landgenoten met de banden van zijn wagen eenvoudig over de tenen gereden. Doch dàt zijn kleinigheden die niet tellen, in zo'n Tour.
***
Zo, in deze sfeer, stierf dan de Coppi-legende.
Doch het duurde nog ruim een half jaar voor eindelijk een nuchter Frans journalist in de ‘Waalse Pijl’, een der grootste Belgische wegwedstrijden, een dag lang met zijn volgwagen achter Fausto Coppi rijden bleef en hij het geheim van het ont- | |
| |
staan der legende ontdekte. Het geheim, zo ontdekte deze Franse journalist, was eigenlijk helemààl geen geheim. Het was zo helder als een kilo suiker. De Coppi die jaren lang op zo opvallende wijze van pech verschoond was gebleven, had dat niet te danken aan de een of andere toverformule. Hij had dat slechts te danken aan de volgende factoren:
a. Het is al een oude stelling, dat een wierlrenner die in topforme zit, vrijwel nooit door pech wordt achtervolgd. Paulo Delay, de chef-mécano van de Parijse Vélodrome d'Hiver, zegt dat nog sterker: ‘er bestààt geen pech. Er bestaan alleen maar wielrenners die rechtstreeks of indirect stukken veroorzaken door eigen schuld, en die zich dan haasten om dat “pech” te heten’.
Dat is inderdaad nogal kras en men mag het dan ook met een handvol zout nemen. Een enkel kopspijkertje in het grint van een bergweg kan ook de kampioen-der-kampioenen een lekke band bezorgen, en hij heeft dan doodgewoon pech gehad. Doch van de andere kant: er zit zonder twijfel veel waars in de stelling, dat een renner-in-forme de pech, de brokken en de ongevallen haast automatisch uit de weg gaat. Want de renner-in-forme is attent. Hij heeft kracht en durf en zelfvertrouwen. Zijn geest wordt niet in beslag genomen door de steeds nadrukkelijker klinkende vraag: kan ik dit tempo wel houden? en zal men mij straks, over tien, twintig, honderd k.m. niet los rijden? Hij kan zijn hersens voor andere dingen gebruiken. Hij heeft gelegenheid genoeg om zich te realiseren dat men, als een logge zak in het zadel hangend, tenslotte wel lekke bandjes, frame-breuken en om hulp schreeuwende derailleurs veroorzaken moèt wanneer men moe en afgetobd zonder enige aandacht door kuilen, over overwegen en door het steenslag dendert. De renner-informe zièt de gevaren die hem dreigen. Hij verplaatst snel, veerkrachtig en handig zijn gewicht als zijn ach zo lichte fiets het op een slechte weg bij hoge snelheid zwaar te verduren krijgt. Hij gochelt al even handig met zijn gewicht als hij in de afdalingen rond de bochten giert. Hij ontwikkelt als vanzelf een
| |
| |
stuur-techniek die hem met grotere snelheid en.... minder risico's als een kogel het dal tegemoet doet gieren. En voor alles: hij gelooft aan zich zelf. En mocht hij al eens een lek bandje tegenkomen, dan geeft dat geen deuk in zijn zelfvertrouwen. Hij neemt geen tijd tot treuren. Hij springt onmiddellijk van zijn fiets, herstelt met vaste hand, jaagt fel en in de zékerheid dat hij zijn achterstand weer goed kan maken. En meestal mààkt hij die achterstand dan ook wel goed.
Er was in diezelfde Tour een Nederlandse équipe, en deze équipe kwam tussen Parijs en Pau (waar zij, zoals reeds gezegd, volledig sneuvelde) practisch alle pech tegen die gij maar bedenken kunt. Men brak frames, men reed per dag soms tien bandjes tot poeder, men was betrokken in valpartijen, men kraakte pedalen, men trok derailleurs zo volledig uit elkaar dat zij door geen tien mécano's behoorlijk te herstellen waren, men brak een zadel, men viel een crank stuk en een pedaal krom: en de Nederlandse mécano had een hondenleven....
Dat alles heette: pech!
Doch de voornaamste oorzaak van al deze pech was gelegen in het feit, dat vijf van de zes Nederlandse renners hun topforme thuis gelaten hadden, dat zij slecht en lusteloos en onattent reden. De enige onder hen die tussen Parijs en Pau getoond had, behoorlijk in vorm te zijn - Wim De Ruyter - reed met precies hetzelfde materiaal één bandje lek. Dat was al....
b. Fausto Coppi rijdt een stijl zo gaaf, dat er niets gewrongens is in de manier waarop hij zijn rijwiel voortbeweegt. Hij irriteert het materiaal zo min mogelijk. Hij vormt als het ware één geheel met dat materiaal, en er zijn niet veel andere renners van wie men hetzelfde zeggen kan.
Een renner als de Belg Brieck Schotte heeft in de loop der jaren schitterende prestaties geleverd, doch zijn stijl was de stijl van de man die worstelen, ploeteren, wèrken, zwoegen moet om zijn doel te bereiken. Ook Brieck Schotte heeft dagen gehad waarop hij in topvorm zat en waarop hij zèlfs een Coppi en een Bartali om de drommel niet vreesde. Ook Brieck Schotte bediende zich
| |
| |
van het allerbeste materiaal dat er voor grof geld te krijgen was. Doch niettemin heeft hij honderd maal méér lekke bandjes en kapotte derailleurs gehad dan de Italiaan....
c. Fausto Coppi verdedigt de kleuren van de enorme Italiaanse Bianchi-fabrieken en bij deze Bianchi-fabrieken houden ze niet van halve maatregelen. Coppi wordt in vrijwel iedere grote race vergezeld door een staf van gehaaide mécano's met een pakhuis vol reserve-onderdelen, en zijn materiaal is altijd zo perfect in orde en het is van zulk een superieure kwaliteit, dat hij alleen al daardoor een voorsprong heeft op zijn tegenstanders.
En tussen haakjes: iedere fiets voor Fausto Coppi wordt - om zo te zeggen - inderdaad ‘met de hand gebouwd’. Men heeft daar bij Bianchi een speciaal atelier voor, vol met specialisten, en als de velgen in het wiel van de Coppi-fiets model 1950 alweer een kwart gram minder wegen dan die van het model 1949, dan is daar een jaar laboratoriumwerk en talloze proefnemingen aan vooraf gegaan. Fausto Coppi krijgt die fietsen uiteraard cadeau. Doch er wordt hardnekkig beweerd, dat er fietsen voor hem gemaakt en speciaal ontworpen zijn die, al het laboratoriumwerk inbegrepen, een waarde vertegenwoordigen die die van een kleine automobiel benadert!
***
Ja, ja: dat materiaal!....
Het (dode) materiaal lijkt van jaar tot jaar belangrijker te worden in de wielersport. Er zijn al versnellingsapparten uitgevonden met twintig verschillende verhoudingen en hoewel het hier op neerkomt, dat tien van deze versnellingen nimmer gebruikt worden omdat zij elkaar tot op enkele niets betekenende centimeters per omwenteling benaderen, juichen de verzamelde renners bij iedere nieuwe vondst op dit terrein, en zullen de constructeurs dan ook wel niet rusten alvorens zij ons verblijd hebben met een versnellingsapparaat dat een kind in staat moet stellen, tegen een Alp of een Pyrenee op te fietsen zonder buiten adem te raken.
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
‘Reuzen van de weg’?.... Doch ook de Tour-karavaan wordt een optocht van kleine, nietige dwergen tegen de achtergrond van de bergreuzen welke zij - graag of niet - beklimmen moet.
| |
[pagina t.o. 33]
[p. t.o. 33] | |
Klimmen, steeds maar klimmen!.... In de verschroeiende zon op de zwaar lopende grintpaden van de Aubisque; en iedere nieuwe kilometer weegt als lood in de rennersbenen.
| |
| |
Want dàt is wèl de intentie: iedere nieuwe vondst welke de rijwiel-industrie den renners bezorgt, is er op gericht, de moeilijkheden welke zij in races ontmoeten zoveel mogelijk uit de weg te gaan. Men strijdt sedert jaren een succesvolle strijd tegen het overbodige gewicht. Men zoekt dat in speciale legeringen, men zoekt het in ultra-lichte bandjes (300 gram en minder, ook voor wegraces!), men zoekt het in lichtere velgen en spaken, en van het logge, zware, onhandelbare stuk ijzer waarvan de renners uit de oertijd der moustachen zich bedienden, heeft men op de proefbank van vele jaren tenslotte inderdaad een ongelooflijk licht en toch sterk rijwiel weten te vervaardigen.
En iedere nieuwe gram winst lijkt nog altijd onbedaarlijk belangrijk. Toen het mannetje-Marinelli als Frans favorietnumero-één in de Tour de France-1950 moest, of hij dat graag wilde of niet, toen vond hij het, een week voor de start, plotseling absoluut noodzakelijk, dat zijn spaken nog lichter werden dan zij al waren. Hij klom onmiddellijk in zijn automobiel en holde naar Saint Etienne, waar het belangrijkste deel van de Franse rijwielindustrie gevestigd is. Daar zette hij een hele fabriek op stelten. Vier dagen en vier nachten lang werkte men vervolgens aan de constructie van een nieuwe Marinelli-spaak. Het kostte duizend proefnemingen en het kostte handenvol geld. Vijf dagen later ging het mannetje-Marinelli volkomen tevreden naar huis. Met een kist vol lichtere spaken. De winst bedroeg 0.7 milligram!....
En deze 0.7 milligram zijn vermoedelijk net zo onbelangrijk als die tien nimmer gebruikte versnellingen waarover we het hierboven reeds hadden.
Doch de renners geloven er aan. Dàt schijnt belangrijker dan al het andere! |
|