| |
| |
| |
Een meisje, dat als vrouw de vriendin der gevangenen werd.
In het graafschap Norfolk in Engeland lag in de vorige eeuw tusschen donker geboomte een oud kasteel, Carlham-hal geheeten, dat door eene aanzienlijke adellijke familie bewoond werd, die tot het genootschap der Kwakers behoorde. Van deze godsdienstige secte hebt gij voorzeker wel gehoord en gelezen, en misschien weet gij dan wel, dat zij geene kerken en geene leeraars hebben, dat ieder, ook de vrouwen, in de godsdienstige bijeenkomsten het woord mag voeren, dat zij weelde en openbare vermakelijkheden, den eed en het voeren van oorlog, als strijdende met het Christelijk beginsel, verwerpen, voor niemand het hoofd ontblooten en ieder met ‘gij’ aanspreken en dat overigens veel naauwgezetheid en menschenliefde onder hen worden gevonden.
John Gurney en zijne echtgenoot Catharina, de bewoners van het boven genoemd kasteel, schikten zich
| |
| |
echter meer naar de gebruiken der wereld, dan wel overeen kwam met de gewoonten der gestrengere Kwakers. Zij woonden 's zomers op hun kasteel, 's winters in de stad, hielden eigen rijtuig, beminden de vrolijkheid en stemden er in toe, dat hunne kinderen zich met muzijk, zang en dans vermaakten.
Hoewel in de maand Mei van het jaar 1780 de parken en lanen van Carlham-hal reeds in volle pracht met groen en bloemen prijkten en de vogelen de bosschen van hun vrolijk gezang deden weêrgalmen, bevond de familie Gurney zich toch nog in de stad. De reden hiervan was, dat men de geboorte van een kind verwachtte, en den 21sten dier maand werd de familie met een meisje verrijkt, dat den naam van Elizabeth werd gegeven, doch gewoonlijk als ‘Betsy’ werd aangesproken. De kleine Betsy was een teêr kindje, en hoewel de gezonde buitenlucht en de vrije beweging op Carlham, toen zij een paar jaren oud was, haar gestel verbeterden, bleef zij toch een tenger en zwak meisje. Zij was zeer beschroomd en prikkelbaar van aard, en barstte bij de minste onaangenaamheid in tranen los. Ook was zij zoo uitermate vreesachtig, dat zij niet alleen in het donker durfde zijn. Hare moeder noemde haar om hare zachtheid dikwijls ‘mijn duifje’. Deze moeder was eene verstandige en brave vrouw, die zich veel aan de opvoeding harer kinderen liet gelegen liggen. Iederen avond las zij hen uit den bijbel voor en verhaalde hun dc treffendste geschiedenissen uit dat beste boek.
Hoewel Betsy wegens haar zwak gestel niet veel
| |
| |
leeren konde en men haar algemeen voor dom hield, gaf zij toch aan degenen, die haar nader kenden, blijken van een gezond verstand, veel vlugheid en een diep nadenken. Zij hield niet veel van luidruchtige en wilde spelen, hare genoegens waren doorgaans van een stillen aard. Vooral had zij veel op met bloemen en schelpen, waarvan zij met eene harer zusters eene aardige verzameling had bijeengebragt; zij verheugde zich in de schoonheid daarvan, en nimmer was zij gelukkiger, dan wanneer hare moeder haar medenam, om hare bloemen te helpen verzorgen, en haar de schoonheden in hare vorming deed opmerken.
Betsy was met eene onbeschrijfelijke liefde aan hare moeder gehecht. Zij beefde bij de gedachte haar door den dood te kunnen verliezen, en menigen nacht kon zij niet slapen, als deze vrees haar bekroop. Niemand had ook zoo goed, als die zorgvolle moeder, Elizabeths karakter begrepen. Deze ontdekte in hare stille, bleeke en zwijgende Betsy een edelen en godsdiensfigen geest en eene groote mate van liefde en begeerte om het geluk van andere menschen te bevorderen.
Wat Betsy gevreesd had gebeurde werkelijk: op twaalfjarigen leeftijd verloor zij hare moeder. Hare droefheid was bovenmate groot, en deze is haar altijd bijgebleven, zoodat zij nog vele jaren daarna haar verlies diep betreurde.
Nu Betsy hare vertrouwdste vriendin had verloren, sloot zij nog meer dan te voren hare gedachten en gevoelens in zich zelve op, en dacht over vele
| |
| |
dingen na, die anders door meisjes van haren leeftijd veelal onverschillig worden voorbijgezien. Vooral ontwikkelde zich in haar een edele karaktertrek: liefde voor hare ongelukkige medemenschen. Zij had reeds dikwijls haren wensch te kennen gegeven, eene gevangenis te zien, tot dat eindelijk haar vader aan dit verlangen voldeed. Toen zij nu de ongelukkige, van hunne vrijheid beroofde, in onkunde en zonde verdierlijkte medemenschen in de sombere kerkervertrekken aanschouwde, werd haar jeugdig hart met deze rampzaligen diep bewogen, ontstond bij haar de vurige wensch, het lot dier misdadigers te verbeteren, en hoopte zij, dat er iets mogt gedaan worden, om hen tot God en een zedelijk leven terug te voeren. De indruk, dien dit bezoek op het meisje maakte, bleef haar altijd bij, en werd een zaadkorrel, waaruit later de heerlijkste vruchten zijn ontstaan.
Betsy's gezondheid werd allengs beter; zij werd een schoon en bloeijend meisje, met een schrander en zeer bevallig gelaat, dat door welige blonde krullen was omgeven. Zij was ook levendiger en vrolijk geworden, nam deel aan de vermaken harer zusters, danste en zong, en reed gaarne en met bevalligheid te paard, terwijl zij veel prijs stelde op eene nette en fraaije kleeding. Het was echter jammer, dat door deze verandering haar godsdienstige zin, die als kind haar eigen was geweest, verloren ging. Had zij hare moeder nog bezeten, dan zoude deze gewaakt hebben, dat de meerdere levenslust en vrolijkheid van het aankomend
| |
| |
meisje niet in ijdelheid en wereldsgezindheid ontaardden, zoo als nu helaas! het geval was. Onder verschillende voorwendsels onttrok zij zich dikwijls aan de openbare godsdienstoefening, in de gezelschappen poogde zij te schitteren, hare belangstelling en haar oplettend nadenken bij het lezen der heilige schrift waren verdwenen: zij dacht veel minder dan vroeger aan God en den Verlosser. Ach, wat baatte het, dat zij in schoonheid en bevalligheid rijker was geworden, nu zij armer was aan inwendige schatten, die het deel zijn van een christelijk gemoed!
Maar gevoelde zij zich nu gelukkig in het najagen van ijdelheden? Wij hebben het in onze vorige levensschetsen reeds meermalen opgemerkt, jeugdige vrienden: iemand, die niet nadenkt over zich zelven, vindt geene rust in een leven buiten God; en zoo was het ook met Betsy. Zij bezat te midden van hare verstrooijingen te veel verstand en een te nadenkenden geest, om voldoening te vinden bij het gemis van het ééne noodige. Te veel goede zaadkorrels waren in hare kindschheid in haar jeugdig hart gevallen, dan dat de stem van haar beter gevoel zich niet luide zou hebben doen hooren. Haar eigen dagboek geeft ons de bewijzen daarvan. Zij schreef daarin, hoe zij het ongelukkige van een leven, in de ijdelheid der wereld doorgebragt, betreurde, hoe verachtelijk de hoogmoed en de afgunst is, die daardoor worden aangekweekt, en hoe onvoldaan het hart zich gevoelt bij het najagen van nadeelige en ijdele vermaken en het lezen van nuttelooze boeken. Spoedig ontwikkelde zich het goede
| |
| |
beginsel krachtig in het hart van dit meisje en beijverde zij zich een meer christelijk leven te leiden. Om u hiervan te overtuigen, zal ik u iets uit haar dagboek, dat zij op zeventienjarigen leeftijd schreef, mededeelen.
‘Maandag 21 Junij. Ik ben zeventien jaren. Ben ik gelukkiger of beter, dan voor een jaar? Ik ben wel gelukkiger. Ik meen ook beter te wezen, maar hoop toch een jaar later nog een geheel ander en beter mensch te zullen zijn.’
‘7 Julij. Het is mijn bepaald voornemen, den bijval van anderen niet door ligtzinnigheid te zoeken, mij niet meer door kinderen tot drift te laten vervoeren, niet meer zonder grond tegen te spreken en niet meer ontevreden te zijn, als mijne zusters boven mij worden voorgetrokken, maar alle betere gevoelens aan te kweeken.’
Betsy had echter menigen harden strijd met hare verkeerde neigingen; zij had nog geen ernstigen, standvastigen wil om het kwaad te overwinnen, zoodat zij eenigen tijd tusschen het goede en kwade heen en weder geslingerd werd, waardoor zij zich zeer ongelukkig gevoelde.
Maar de hemelsche Vader liet het meisje niet in dien treurigen toestand. Er had onder zijne leiding eene gebeurtenis plaats, welke haar voor altijd aan God en zijne dienst verbond. Er was namelijk uit Amerika een vroom prediker naar Engeland overgekomen, William Savery geheeten. Deze predikte ook in de stad Norwich, waar Elizabeth Gurney
| |
| |
zich toen met hare familie bevond. Zij zat, toen Savery optrad, met hare zusters in het bedehuis op hare gewone plaats, onder de gaanderij. Zoodra de prediker begon te spreken, boeide hij haar volkomen; zijne stem, zijn voorkomen en zijne woorden waren indrukwekkend en wegslepend. De christelijke rede drong diep in haar hart, zoodat zij in tranen losbarstte. Nimmer was het haar zoo treffend en duidelijk voor den geest gekomen, hoevele gebreken haar aankleefden en hoe zij zijn moest, om een goede Christin genoemd te kunnen worden. Toen de godsdienstoefening geëindigd was, verzocht zij haren vader, bij den maaltijd te mogen tegenwoordig zijn, waaraan de prediker was genoodigd. Dit werd haar toegestaan, en bij deze gelegenheid sprak zij veel met Savery, die, haar uitstekend verstand en edel hart opmerkende, haar te kennen gaf, dat God haar bestemd had, lot zijne eer eene verhevene taak in de wereld te vervullen. Hij gaf haar raad en wees haar aan, wat zij doen moest, om aan God en zijne dienst getrouw te blijven en niet door de wereld en de zonde overwonnen te worden. Sedert was het Betsy's onherroepelijke keuze naauwgezet te leven. Zij slaagde daar wel niet dadelijk in, ja dikwijls had zij nog menigen strijd met hare verkeerde neigingen, eer zij deze zoo ver overwonnen had, dat zij eene ware Christin kon heeten. Eindelijk echter gelukte haar dit toch met de hulp van God, en nu daalden rust en vrede in haar jong hart, nu wist zij, wat zij wilde, en begreep nu ook, wat hare roeping in de wereld zijn zoude. Had
zij reeds
| |
| |
als kind, toen hare moeder nog leefde, de edele neiging gevoeld, hare ongelukkige medemenschen tot zegen te zijn, thans werd dit haar eene heilige taak. Zij liet de nuttelooze vermaken varen, en wijdde, nadat zij hare huisselijke pligten vervuld had, een gedeelte van haren tijd aan de armen en de zieken, om hun lot te verligten, hen uit den bijbel voor te lezen en hunne kinderen te onderwijzen.
God had eene bepaalde, verhevene roeping voor haar, uit wier leven als kind wij u een en ander hebben verhaald. In het jaar 1800 huwde zij met een aanzienlijken koopman in Londen, William Fry geheeten, en toen zij langen tijd gehuwd was en geleerd had haar huisgezin goed te besturen, vatte zij met nieuwen ijver haar liefdewerk om ongelukkigen te helpen weder op. Zij stichtte te Plashed, waar zij zich nu bevond, eene meisjesschool en had in haar huis altijd genoegzame wollen en katoenen stof voor kleedingstukken voorhanden, om bij voorkomende gelegenheid steeds in den nood der armen te kunnen voorzien; ook had zij voor zieken altijd heilzame artsenijen gereed, en liet 's winters in eene schuur voor de armen soep koken. Zij bezocht dc verwaarloosde dorpelingen in den omtrek, deelde bijbels onder hen uit en vermaande hen, hunne kinderen ter schole te zenden. Ook bezocht zij meermalen de troepen zoogenaamde heidens, die destijds
| |
| |
in Engeland rondzwierven en op hunne togten naar kermissen en markten somtijds Plashed doortrokken. Dan trachtte zij deze verblinde en verdorven menschen door hare toespraken en vermaningen hun ongeregeld en veelal misdadig leven te doen verlaten, en dikwijls gelukte het haar, verscheidene dier ongelukkigen aan de zonde te ontrukken en voor Christus en de deugd te winnen; want Elizabeth Fry bezat eene groote mate van welsprekendheid en maakte steeds op allen, die haar hoorden, een diepen indruk. Daar het bij de Kwakers niet geheel ongewoon was, dat vrouwen in de zamenkomsten het woord voerden, trad zij somtijds, waar hare liefde tot de menschen haar drong, in het openbaar op en verkondigde het evangelie der zaligheid.
Eens - het was in 1812 - zich weder te Londen bevindende, bezocht mevrouw Fry de groote gevangenis Newgate. Zij vond in twee kleine vertrekken 300 vrouwen met hare kinderen opgesloten. Bijna allen waren walgelijk onrein, in lompen gehuld; zij sliepen op den harden vloer en hadden geen andere bezigheid dan drinken, spelen, vloeken en vechten. De ruwste en schandelijkste taal werd uit hare monden gehoord; sommigen liepen woedend en huilend rond, en allen schenen weinig beter dan wilde dieren. Dit tooneel maakte een diepen indruk op de christelijke vrouw, wekte herinneringen van een dergelijk bezoek in hare kindschheid, waarvan wij melding gemaakt hebben, bij haar op, en deed het verlangen, dat haar toen bezielde, weder krachtig in haar ontwaken. Nu had
| |
| |
zij de groote taak, waartoe God haar bestemd had, gevonden; zij wilde haar leven wijden aan de gevangenen, om hen tot orde, arbeid, zindelijkheid, zedelijkheid en godsdienst te brengen. Dit zou wel een reuzenwerk zijn; maar met de hulp van God zou het haar niet te zwaar vallen. Sedert dien tijd was haar leven aan die verheven roeping gewijd; zij bezocht de gevangenissen, rigtte er scholen op voor de kinderen, verschafte arbeid aan de ouders, las met hen uit den bijbel, hield roerende toespraken, en werd in dit alles door zulk eene kracht des geloofs en der liefde geleid, dat smaad noch tegenwerking haar afschrikten, hinderpalen noch teleurstellingen haar ontmoedigen konden. Onbeschrijfelijk was de indruk, dien mevrouw Fry door de kracht der christelijk liefde op gevangenen uitoefende, die iedere magt hadden getrotseerd, wier verkeerde wil zich voor niets had willen buigen, en in wier akelige vertrekken cipiers en oppassers huiverden om binnen te treden: zij werden volgzaam en gedwee, stortten tranen en verbeterden hun leven, nadat Elizabeth hen eenige malen bezocht had. Van wilde dieren wist zij menschen, van verharde booswichten deugdzame Christenen te maken. Spoedig werd de regering van Engeland op de heerlijke vruchten van haren arbeid opmerkzaam. Men verleende haar alle vrijheid en hulp in het bezoeken der kerkers en volgde haar steltsel van verbetering in alle gevangenissen van het rijk op. Zoo als mevrouw Fry in Newgate de gevangenen gevonden had, was de toestand in alle gevangenissen in Engeland en in
| |
| |
andere staten van Europa. Nu echter werd de belangstelling in de verbetering der gevangenen algemeen opgewekt. Men leerde ook in hen redelijke menschen en kinderen van den hemelschen Vader zien, aan wier behoud voor tijd en eeuwigheid men verpligt was te arbeiden. Thans werden in Engeland voor de zaak der gevangenen harten gewonnen, vereenigingen gesticht en maatregelen in het werk gesteld, waarop een groote zegen rustte, en vele dier ongelukkigen werden voor de maatschappij en den hemel gewonnen. Mevrouw Fry was rusteloos werkzaam, om het aanvankelijk zoo goed geslaagde werk voort te zetten. Met de aanzienlijksten en invloedrijkste personen des lands kwam zij in betrekking, van alle zijden werd zij geraadpleegd, onophoudelijk moest zij, behalve haren arbeid in de gevangenis, brieven beantwoorden, bezoeken afleggen, vergaderingen houden en daarenboven hare eigen huisselijke en familie-belangen behartigen. Dit alles deed zij met een onvermoeiden ijver, en met het oognaar boven viel haar dit werk niet te zwaar.
Met grooten lof gewaagde weldra geheel Engeland van Elizabeth Fry. Ministers en volksvertegenwoordigers spraken met den diepsten eerbied van haar. Koningin Charlotte toonde openlijk hare achting, dichters en schrijvers vermeldden hare verdiensten, en de hoogste personen des lands achtten het eene eer met haar bevriend te zijn.
Maar de invloed van deze uitstekende vrouw bleef niet binnen Engeland beperkt. Uit St. Petersburg, Ber- | |
| |
lijn, Amsterdam, Parijs en Turijn werd haar raad gevraagd en hare aanwijzing gevolgd. De keizerin van Rusland volgde hare raadgevingen omtrent de behandeling der krankzinnigen op, en riep vol bewondering voor haar uit: ‘O, mogt ik de voortreffelijke vrouw ook eenmaal in Rusland zien!’ In verschillende steden van Europa werd haar voorbeeld gevolgd en werden vrouwenverenigingen voor het hooger belang der gevangenen en armen opgerigt. Er was weldra in Engeland, Schotland en Ierland geene gevangenis meer, welke niet door mevrouw Fry bezocht was en waar zij niet door haren invloed iets goeds had gesticht. Ook naar het buitenland dreef hare liefde haar heen. In 1836-1841 werden Frankrijk, Zwitserland, Nederland, Duitschland en Denemarken door haar bezocht. In de paleizen der vorsten en der grootste staatsmannen van Europa werd zij met de vleijendste bewijzen van hoogachting en hulde ontvangen. Maar het was slechts om de zaak, die zij diende, en om door haren invloed op het lot der ongelukkigen te werken, dat zij zich over deze bewijzen van bijval verheugde. Het liefst vertoefde zij in gestichten van liefdadigheid en gevangenissen, en liet overal door de reine, christelijke liefde, die haar geheele wezen bezielde, den diepsten indruk achter, die ook na haar vertrek ten goede bleef voortwerken.
Mevrouw Fry bleef geheel haar leven met denzelfden ijver aan hare groote taak voortwerken, en zij had nog voor haren dood, die in 1845 plaats had, het voorregt te zien, dat bijna overal een beter ge- | |
| |
vangenisstellsel werd ingevoerd, waardoor de verbetering der gevangenen zeer bevorderd werd. Duizende ongelukkigen hebben òf aan haren persoonlijken invloed, òf aan dien van anderen, die door haar voorbeeld waren opgewekt, de gevangenen lief te hebben, hun geluk voor deze en velen ook voor de toekomende wereld te danken. Het dankbaar Engeland heeft de nagedachtenis der groote vrouw in aandenken gehouden door de stichting van een toevlugtsoord voor vrouwen, die uit de gevangenis ontslagen waren, en dat den naam draagt van Elizabeth-Fry-Asyl; maar ook in alle landen, waar opregte Christenen wonen, zal haar naam in zegening blijven.
Wij wijzen ten slotte alle kinderen, die naar het gebod en voorbeeld van Christus hunne medemenschen liefhebben en in hun verder leven die liefde door daden toonen willen, nog eenmaal op Elizabeth's jeugd, en mogten zij vragen: ‘hoe kunnen wij naar de krachten, die ons gegeven zijn, in den kring. waarin wij zullen geplaatst worden, eenmaal veel goeds voor ongelukkigen stichten?’ dan wijzen wij hen bovenal op de woorden, die zij op haar laatste ziekbed tot eene vriendin rigtte:
‘Sedert de liefde Gods en van Jezus Christus op zeventienjarigen leeftijd mijn hart veevulde, ben ik nooit uit den slaap ontwaakt, in ziekte of gezondheid, des daags of des nachts, zondee het eerst te bedenken: hoe zal ik het best mijnen God behagen en dienen?’
Volgt dit voorbeeld, jeugdige vrienden, en uwe hand
| |
| |
zal eenmaal genoeg vinden tot verzachting van het lijden en ter bevordering van het geluk der menschen; gij zult dan, wanneer ook het einde uws levens gekomen is, niet te vergeefs geleefd hebben en in het hemelrijk, met eene Elizabeth Fry en allen, die hun geloof in Christus door werkzame liefde toonden, vereenigd, tot den hoogsten en zaligsten werkkring der liefde geroepen worden.
|
|