| |
| |
| |
De zoon van den mijnwerker.
Verplaatsen wij ons, jeugdige lezers, in het keurvorstendom Saksen, in Duitschland. Daar lag de oude stad Eisleben, waar een paar eenvoudige, godvruchtige landlieden woonden, Johann Luther en Margaretha Lindeman. Zij waren arm, maar godsdienstig, en stelden prijs op kennis en geestbeschaving, iets, dat in dien tijd met weinigen van hunnen stand het geval was. Dit echtpaar werd den 10den November 1483 een zoon geboren, die bij den doop den naam van Maarten werd gegeven. Het zal hun gewis verblijd hebben, dat God hun een' zoon had geschonken, maar het vermeerderde ook hunne zorgen, want met den landbouw ging het niet naar wensch, weshalve de vader besloot van woonplaats te veranderen en in een ander vak zijn geluk te beproeven. Hij vertrok naar de stad Mansfeld en werd daar mijnwerker. Het beviel Johann Luther, dat hij hier met geleerde mannen kon omgaan, maar overigens nam zijne wel- | |
| |
vaart nog weinig toe. Margaretha was somwijlen genoodzaakt, buiten de stad het hout te gaan sprokkelen, om eten te koken, en het op haren rug naar huis te torschen, - zoodat het hun moeijelijk genoeg viel, zich zelven en hunne kinderen van het noodige te voorzien. De kleine Maarten werd dus niet in weelde opgevoed; maar het kon hem niet schaden, dat hij reeds vroeg zich aan ontbering leerde gewennen, en menig kind zou het tot groot voordeel zijn, als het in zijne prille jeugd niet door weelde en te veel inwilliging zijner neigingen bedorven en verzwakt was geworden. Voor de godsdienstige en wetenschappelijke opvoeding van hunnen zoon droegen de ouders de grootste zorg. Met aandoening herinnerde Maarten Luther zich in lateren tijd, hoe zijn vader hem dikwijls op zijne schouders naar de school had gedragen. Met groote gestrengheid werd elke verkeerdheid van den kleinen Maarten tegengegaan, en
dikwijls ontving hij van zijnen vader ook bij kleine overtredingen harde slagen. Het kind vlugtte dan wel eens schreijende naar zijne moeder, maar deze was het met den vader eens en aarzelde evenmin om haar zoontje met gestrengheid te tuchtigen. Zij meende op die wijze het meest naar Gods wil te handelen en het welzijn van hun kind te bevorderen. Vrees en diep ontzag voor God en zijne ouders doordrongen Maarten dan ook zoo geheel, dat het de liefde voor hen in zijn hart wel eenige schade deed, welke gewis meer opgewekt zoude zijn, iedien hij meer zachtheid en liefde had ondervonden.
| |
| |
De welvaart van Maartens vader werd in Mansfelt allengs aanmerkelijk verbeterd, zoodat hij een zeer welgesteld burger dier stad werd, die twee ijzeren hutten in eigendom bezat en lid der stadsregering werd.
De jeugdige Maarten gaf reeds vroeg blijken van een uitmuntenden aanleg, en dit deed zijnen vader besluiten, van hem een' geleerde te maken. Wat hij te Mansfeld leeren kon, liet hij hem leeren; maar toen hij den leeftijd van veertien jaren bereikt had, was het onderwijs in zijne woonplaats voor den vluggen, leergierigen jongeling niet meer voldoende. Hij moest dus de wereld in, om zijne kennis uit te breiden.
Het is voor een kind een gewigtig oogenblik, als het voor het eerst de ouderlijke woning verlaat, om elders datgene te leeren, wat noodig is om eenmaal aan zijne bestemming naar eisch te kunnen voldoen; maar gelukkig is het kind, dat vader en moeder verlaten kan met de stille bewustheid, hen door eerbied, gehoorzaamheid en liefde het leven te hebben veraangenaamd; gelukkig zijn de ouders, die hun kind met een gerust hart en eene goede verwachting, op zijnen ijver en zijne braafheid gegrond, kunnen zien heengaan.
De herinnering aan het ouderlijke huis en de liefde, die zijne ouders hem toedragen, vergezelt zulk een kind in den vreemde en spoort het aan, door ijver hunne zorgen te beloonen. Het herdenken aan de vreugde, die de ouders van hun kind mogten beleven, verzacht hun het gevoel van gemis bij diens afwezigheid en maakt een later wederzien dubbel zoet.
Ook de vader en moeder van Maarten Luther
| |
| |
konden mot vertrouwen hem zien heengaan. En was het voor den knaap een smartvol oogenblik, toen hij zijne ouders, die slechts uit liefde gestreng voor hem geweest waren en zoo veel voor hem gedaan hadden, moest verlaten, zijn reikhalzend verlangen om meer te leeren temperde die droefheid, en ook hij kon zich gerust stellen met de overtuiging: ik ben een gehoorzame en goede zoon geweest.
Eerst ging hij naar Maagdenburg, later naar Eisenach. Het was de wensch van zijnen vader, dat hij een regtsgeleerde zoude worden, en dit was ook Maartens keuze.
De jonge Luther was nu in de gelegenheid veel te leeren, maar dit kostte ook veel geld, meer, dan zijn vader betalen kon. Deze verstrekte hem wel, zoo verre het hem mogelijk was, daartoe de middelen, maar kon toch niet geheel in het leergeld en al de behoeften van zijnen zoon voorzien. Dit noodzaakte Maarten, tot voortzetting zijner studie een middel aan te grijpen, dat vele arme studenten in dien tijd bezigden: namelijk het zingen van godsdienstige liederen langs de huizen. De leerlust des jongelings moest wel groot zijn, dat hij zich zulk een hulpmiddel getroostte. Denkt eens na, hoe onaangenaam het voor hem, die vurig en driftig van gemoed was, moest zijn, aan het eene huis met eene barsche weigering te worden afgewezen, aan het ander met hoon en spot of met eene onbeduidende gift te worden weggezonden! Menig bitter oogenblik zal hij in die dagen wel beleefd hebben, en hoeveel tijd moesten zulke bedelreisjes niet wegnemen, die daarna door verdubbelde inspanning weêr
| |
| |
moest worden ingehaald! Maar door eenigen tijd aldus een zwaar juk te torschen, moest hij al vroeg leeren zich zelven te verloochenen, zich aan weelde noch gemak over te geven en zijne krachten in te spannen. Gelukkig echter, dat hij zich dit lot niet lang behoefde te getroosten. De Voorzienigheid schonk hem weldra eene even onverwachte, als gewenschte uitkomst. Eens, toen de jonge student reeds aan verscheidene huizen gezongen had, kwam hij ook bij eene aanzienlijke woning en hief met treurig gemoed op nieuw zijn gezang aan. Het was het huis van eenen edelman, Coenraad Cotta genaamd. Daar binnen luisterde de echgenoot van den edelman met aandacht naar het schoone lied, dat met veel gevoelen met eene welluidende stem gezongen werd. Reeds meermalen had het gezang des jongelings haar behaagd en getroffen. Zij ging naar de deur, opende die en noodigde den zanger in huis. Vriendelijk voorzag zij in hetgeen hij noodig had, en nam hem later, met goedkeuring van den edelman, geheel in hare woning op. Luther, die de muzijk beminde, nam nu dikwijls de either in handen, speelde en zong zijne liederen tot groot genoegen der edelvrouw. Nu behoefde hij niet meer langs de huizen te zwerven en kon zich geheel aan zijne studie wijden, hetwelk hij dan ook met zulk eenen ijver deed, dat hij weldra naar de hoogeschool te Erfurt kon vertrekken, waar hij na twee jaren den graad van kandidaat in de wijsbegeerte verwierf.
Hier op dit veld van geleerdheid bevond Luther zich op de regte plaats om zijne weetgierigheid te voldoen. Dikwijls vertoefde hij in de bibliotheek, waar
| |
| |
oen schat aan boeken werd gevonden. Één boek trok daar vooral zijne aandacht, namelijk de bijbel. Hij begon daarin te lezen, en het eerste, dat hij opsloeg, was de geschiedenis van Samuels kinderjaren. Dat verhaal had veel aantrekkelijks voor hem. Even als Hanna haren Samuel van huis zond, om hem eene goede opvoeding te geven, zoo hadden ook zijne ouders hem om dezelfde reden in den vreemde gezonden. - Hij las nu ook andere gedeelten uit het heilige boek, dat in dien tijd slechts door weinigen gekend en gelezen werd, en sedert was de bijbel voor hem een groote schat, dien hij boven alle andere boeken stelde en hoe langer hoe meer als het beste boek leerde kennen.
Dit vinden van den bijbel was eene merkwaardige omstandigheid, in Luthers leven; want door het lezen van deze heilige oorkonden werd meer en meer zijn lust voor het hoogere en hemelsche opgewekt, waardoor allengs eene sterke liefde voor de godgeleerdheid en wat daarop betrekking heeft bij hem begon te ontwaken. Toch bleef het nog zijn voornemen, naar den wensch van zijnen vader de studie der regtsgeleerdheid voort te zetten. Maar de wijze Voorzienigheid had voor hem eene geheel andere bestemming, waarheen hij door eene onvoorziene en treffende gebeurtenis geleid werd.
In den zomer van 1505 was Maarten Luther - hij had toen reeds den rang van Magister in de wijsbegeerte - op weg, om zijne ouders te bezoeken. Een jeugdig vriend, Alexius geheeten, vergezelde hem. Daar stak een hevig onweder op. De lucht werd
| |
| |
donker, bliksemschichten vlogen weldra door het zwerk en de donder rolde en ratelde op eene ontzettende wijze. Plotseling doorklieft een nog feller bliksemstraal de lucht en treft Alexius, die dood aan de zijde van zijnen vriend nederstort. Dit schokte Luther tot in het diepste zijner ziel. Zoodra hij weêr nadenken kon, vroeg hij zich zelven af: ‘Als ik in zijne plaats gestorven en zóó plotseling voor Gods regterstoel ware verschenen, zoude ik dan daartoe voorbereid zijn geweest?’ ‘Neen’ was zijn antwoord, en sedert dien tijd dacht hij meer dan immer over zijne bestemming voor een toekomend leven. Bij zijne ouders was hij stil en peinzend, en toen hij in Erfurt was teruggekeerd, kwam hij tot het besluit, zich van de wereld af te zonderen en in een klooster te gaan, om zich daar ongestoord voor een hooger leven te kunnen vormen. Het was eene dwaling van Luthers tijd, dat men meende, dat de eenzaamheid van een klooster het best geschikt was, om ernstig en godsdienstig te leven. Christus had zich niet afgezonderd, en Hij wilde, dat zijne volgelingen in de wereld nuttig zijn en de maatschappij met heilige beginselen vervullen zouden, gelijk het zuurdeeg het brood doortrekt; maar het sprak van zelf, dat Maarten Luther in de dwalingen van zijnen tijd deelde, want hoewel hij den bijbel had gelezen, was hij nog niet genoeg in den geest daarvan doorgedrongen, om Jezus evangelie zuiver op te vatten. Maar juist het stille kloosterleven vermeerderde zijnen lust tot onderzoek. Dikwijls las hij geheele nachten in den bijbel en andere godsdienstige geschriften, en nu ging er hoe langer
| |
| |
hoe meer een licht voor zijnen geest op, zoodat hij weldra door kennis, ijver, godsvrucht en naauwgezetheid de meesten zijner tijdgenooten ver vooruit was.
Wij hebben u Luther als kind en jongeling voor oogen gesteld, mijne lezers, en voorzeker zal het u aangenaam zijn te vernemen, in hoever hij, die toen zooveel beloofde, aan deze verwachting heeft beantwoord. Dit willen wij u nog verhalen.
Luther was door Gods voorzienigheid ook daarom naar het klooster geleid, opdat hij het verkeerde van het monniksleven regt zou leeren kennen. Hoe ijverig hij zich ook aan onthouding en zelfkastijding overgaf, hij ondervond weldra, dat hij daardoor geenen vrede voor zijn gemoed kon verkrijgen, noch verlost worden van zijne zonden. Een verstandig en vroom vriend wees hem op Christus, en toonde hem, dat alleen in dien Zaligmaker vergeving der zonden en kracht tot een heilig leven te vinden was. Dit opende voor Luther eene bron van troost. Hij zette zijn onderzoek van den bijbel, in de grondtalen, ijverig voort; zijne geleerdheid klom met iederen dag en niet minder zijne godsvrucht. Hij werd als priester geordend, en toen zijn vader hem voor de eerste maal hoorde prediken en bemerkte, dat zijn zoon iets beters dan een trage, onwetende monnik was geworden, was hij volkomen verzoend met diens stap om den geestelijken stand te kiezen.
In 1508 werd Luther, thans reeds om zijne gods- | |
| |
vrucht en zijne geleerdheid met roem bekend, door Frederik den wijze, keurvorst van Saksen, tot hoogleeraar in de wijsbegeerte aan de nieuw gestichte hoogeschool te Wittenberg verheven. Kort daarna ontving hij den graad van doctor in de godgeleerdheid en mogt nu anderen uit de heilige schrift onderwijzen, hetgeen hij in zijne predikatiën met den grootsten ijver deed, zoodat hij veel zegen onder de bevolking van Wittenberg stichtte, die gaarne zijne krachtige en treffende taal hoorde.
Reeds sedert lang was de christelijke kerk afgeweken ven de leer van Jezus; vele menschelijke dwalingen had men toegevoegd aan het zuivere evangelie. Men erkende de voorschriften van den bisschop van Rome (paus) en die van de kerkvergaderingen als geldig gezag in geloofszaken, in plaats van de heilige schrift, die slechts weinigen kenden en lezen mogten, voor eenigen geloofsregel te houden. Men stelde vertrouwen op Maria en andere heiligen, in stede van op Christus alleen; door uiterlijke goede werken meende men de zaligheid te kunnen verdienen; de leer van het avondmaal en andere leerstukken waren misvormd en verbasterd; men geloofde aan mis, vagevuur, laatste oliesel en andere dwaasheden, die vreemd aan het evangelie zijn. De landen waren met kloosters bedekt, waarin tallooze monniken en nonnen veelal in traagheid leefden, de volken verarmden en het bijgeloof voedden. Onkunde was algemeen en godsdienstig onderwijs werd aan de jeugd niet gegeven. Paus Leo X, die, toen Luther hoogleeraar te Wittenberg
| |
| |
was, als hoofd der Christelijke kerk regeerde, ging zoo ver, dat hij in 1517 aflaatsbrieven liet verkoopen, welke aan ieder, die ze kocht, vergeving van zonden verzekerden. Dit stiet vele verstandige en weldenkende Christenen tegen de borst, en bovenal Luther, die reeds te veel ervaren was in de Heilige schrift, om nog met de onkundige menigte te gelooven, dat de vergeving der zonden voor geld kon gekocht worden. Wat niemand durfde doen deed Luther: hij trok tegen den aflaatshandel te velde en sloeg den 31sten October 1517 aan de deur der slotkerk te Wittenberg 95 stellingen tegen dat schandelijk misbruik aan. Deze daad verwekte groote opschudding; want zelfs keizers en koningen hadden zich altijd aan den paus moeten onderwerpen, en nu durfde een monnik uit het Augustijner klooster het wagen, zich tegen het magtig opperhoofd der Christenen en de geheele priesterschap te verzetten. Luther vond nogtans bijval bij vele weldenkenden, wier gezond verstand in zijne beweringen, die door woorden uit den bijbel gestaafd werden, toestemden.
In een paar weken waren Luthers stellingen door geheel Duitschland verspreid; duizenden werden de oogen voor de dwaling geopend, en de gezegende kerkhervorming was begonnen.
Nu bevond Luther zich op het standpunt, dat God voor hem bestemd had: hij was hervormer der christelijke kerk geworden. Daarom moest hij godvruchtig worden opgevoed, daarom moest hij de regtsgeleerdheid laten varen, den bijbel vinden, door den plotselingen dood
| |
| |
eens vriends ernstig worden gestemd, daarom moest hij in het klooster komen, op Christus worden gewezen en eene reis naar Rome doen (in 1510). Het was noodig, dat hij als geleerde, prediker en hoogleeraar eene hooge plaats innam en genoegzaam aanzien, roem en invloed bezat, opdat men eens alom naar zijn woord als dat van een hooggeschatten man luisteren en de aandacht daarop vestigen zoude. Zijne kindschheid en zijne jongelingsjaren strekten onder Gods leiding tot eene volkomen voorbereiding voor zijne roeping als hervormer. - Ziet, zoo wijs en goed bestuurt God het leven der menschen!
En vond nu Luther in zijn werk, dat hij uit ijver voor de waarheid en met vertrouwen op God zoo moedig was begonnen, geen geduchten tegenstand? Dit kunt gij vooruit wel gissen, jonge vrienden. In het eerst achtte de paus de handeling van Luther van weinig belang, maar toen deze alom bijval vond en het gezag des kerkvoogds meer dan immer te voren werd bedreigd, poogde hij eerst door zachtheid Luther tot zwijgen te brengen en daarna door hem in den ban van de kerk te doen. Maar toen ook dit Luther geene vrees aanjoeg en hij niet slechts de aflaten, maar alle dwalingen der verbasterde christelijke kerk met woord en schrift bestreed, en toen geheele landstreken den paus afvielen en de nieuwe leer omhelsden, riep hij de hulp van den toenmaligen Duitschen keizer Karel, V in, die Luther op eenen rijksdag te Worms dagvaardde, om zich in tegenwoordigheid van den keizer zelven, van de vorsten van het Duitsche rijk en de ge- | |
| |
zanten van den paus te verantwoorden. Hoe groot het gevaar voor Luther was, hoezeer zijne vrienden het hem ontrieden, hij verscheen getroost en moedig op de rijksvergadering. Niet verblind door die wereldsche grootheid, verdedigde hij zich met waardigheid, en toen men hem tot herroeping zijner leer wilde bewegen, sprak hij plegtig, in volle overtuiging van de waarheid zijner zaak: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij!’
De vergadering sprak den rijksban over hem uit, of, zoo als men het noemde, verklaarde hem vogelvrij. Groot was nu het gevaar, waarin Luther verkeerde; maar ook in dit hagchelijk oogenblik bragt Gods hand onverwachte redding aan voor den man, die nog eene groote taak te volbrengen had.
Luther was van Worms op weg naar huis. Reeds twee dagreizen had hij in gezelschap van zijnen broeder en eenen vriend afgelegd, toen hij zich in een groot bosch, het Thuringer woud geheeten, bevond. Door een naauwen weg trekkende, werden zij plotseling door verscheidene geharnaste ridders overvallen. Maar terwijl de anderen de vlugt namen, werd Luther uit den wagen gesleurd, op een paard getild en aan eenen krijgsman vastgebonden, en nu reed men in galop met hem door het digtst van het bosch. In den nacht bereikte men een oud, op eenen berg gelegen kasteel. Daar moest Luther afstijgen, werd langs het smalle pad naar boven geleid en naar eene kamer gevoerd, die geheel voor zijne komst scheen ingerigt.
Dit slot heette de Wartburg, en hij, die hier Luther
| |
| |
op zulk eene vreemde wijze had laten heenvoeren, was Feederik de Wijze, keurvorst van Saksen en Luthers beschermer, die hem op deze wijze aan de vervolging zijner vijanden ontrukte. Hij werd op het slot in een riddergewaad gestoken en toefde er tien maanden onder den naam van jonker Jurriën, zonder dat iemand wist, wat er van hem geworden was.
De tijd van Luthers gedwongen verblijf op den Wartburg werd voor de Christenheid tot grooten zegen; want hier legde hij den grond tot zijn gewigtigst werk, namelijk de vertaling van den bijbel in het Duitsch. Toen deze arbeid voltooid was, werden duizenden door het lezen der Heilige Schriften de oogen geopend. Met vernieuwde kracht drong de hervorming alom door: duizenden en duizenden gingen over tot de zuivere evangelieleer, waardoor het den paus en den keizer onmogelijk werd den voortgang daarvan te stuiten. Ook in andere landen, in Zwitserland, Frankrijk, Geneve, Nederland en elders, vond de waarheid vele vrienden, en het bleek, dat het hervormingswerk, door Luther begonnen, een werk van God was.
De groote Luther bleef met onbezweken ijver en volharding aan de groote zaak der Christenheid arbeiden, niet slechts door zijne prediking en zijn onderwijs aan de hoogeschool, maar vooral ook door zijne talrijke geschriften, die bijna door geheel Europa verspreid en gelezen werden, waaronder vooral zijn kleine en zijn groote Catechismus moeten genoemd worden, leerboeken, die hij voor de jeugd had vervaardigd en waardoor hij het godsdienstig onderwijs aan kinde- | |
| |
ren (de Catechisatiën) in het leven riep, iets, dat vóór dien tijd ten eenenmale onbekend was.
Luther heeft het nog beleefd, dat de zuivere evangelieleer niet alleen in geheel Duitschland, maar ook in vele andere landen zoodanig was doorgedrongen, dat geen menschelijke magt haar meer konde verdringen. De groote taak, waartoe God den mijnwerkerszoon geroepen had, was volbragt. De groote man, die voor de Christenheid ten zegen is geweest, zooals niemand was na den tijd der apostelen, overleed den 22sten Februarij 1546 te Eisleben.
|
|