gen. Zij was in het huis harer ouders opgevoed, en daar zij zich door een vromen, Christelijken zin onderscheidde, was haar het toezigt over de kleine Monica opgedragen. De oude dienstmaagd vervulde deze taak met naauwgezetheid en gestrengheid. Zoo liet zij b.v. buiten den tijd, dat zich de kinderen met hunne ouders aan tafel bevonden, geen van hen spijs of drank gebruiken. Voor deze schijnbare gestrengheid gaf zij hare redenen op. ‘Als gij, eenmaal,’ zeide zij tot Monica, ‘de sleutels van kelder en voorraadkamer bezit en u gewend hebt ontijdig spijs of drank te gebruiken, zult gij de kracht niet bezitten, uwe begeerten te wederstaan en ligt misbruik maken van het u geschonken vertrouwen.’
Monica zal wel die naauwgezette gestrengheid onaangenaam gevonden en als eene hardheid beschouwd hebben, maar toch was de dienstmaagd hare ware vriendin; want waarlijk, zij zijn niet de beste vrienden der kinderen, die hen vleijen en hunne verkeerde neigingen altijd inwilligen. Monica leerde later begrijpen, hoe goed de trouwe dienstmaagd het met haar gemeend had.
De goede oude vrouw stierf eindelijk. Monica was nu reeds een aankomend meisje geworden, dat aan hare moeder in de huishouding de hand kon leenen. Haar werd onder anderen de taak opgedragen, om, vergezeld van eene dienstmeid, den wijn, dien men dagelijks gebruikte, in den kelder van het vat in eene kruik te tappen en naar boven te dragen. Uit het vat tapte zij hem eerst in eene groote