Vrolijkheid
(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 156]
| |
De Ondergang der Wereld.Er kwam eens een barbier, veel handiger dan wijs,
Van brein een wolle baard, schoon reeds van hairen grijs,
Gelijk een herfsteblad aan 't beven,
Bij zekeren poëet: ‘Welaan,
Wat siddert gij, barbier!’ - ‘Heer lief, 't is met ons leven
Gedaan.
Helaas, 'k zag dezen nacht een bloedge staartster zweven,
Een kind sprak reeds bij zijn geboorte ons tot vermaan.
De prophetie staat vast, door menig feit gesteven:
De wereld moet vergaan!’
- ‘Mijn vriend, gij brengt goed nieuws mij aan:
Ik heb een werk, alom geprezen,
Den ondergang der eerste Wareld, vaak gelezen;
Dit zal de tweede maal nog dichterlijker zijn.
Ei zeg, hoe lang draait nog ons bollekijn?’
- ‘Den vierden dezer maand dan geldt het allen beesten,
Den zesden geldt het ons, van minsten tot de meesten.’
En de andre, die van zijnen stiel
Ga naar voetnoot(*)
Droogscheerder was, zei: ‘Op mijne arme ziel,
'k Geloof u geren....
Maar wie zal mij den vijfden dag dan scheeren?’
|
|