Vrolijkheid
(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Wij hebben maar éen jong leven.aant.Herleeft met de schepping bij 't vogelenlied!
De lente beschildert de velden.
De bloemen hergeuren, de knopjens ontzwelden.
Ook de arme, den winter vergeten, geniet.
Een kransjen om 't hoofd ons geweven!
Wij hebben maar éen jong leven.
‘Naar buiten!’ roept de akker. Maak, stedeling, spoed!
De maan ziet zoo liefjens daar neder;
Het vrijen bij 't wandlen is nog eens zoo teeder.
Ook de arme is verheugd met zijn lieveken zoet.
Een kusj' aan ons meisjen gegeven!
Wij hebben maar éen jong leven.
Verheft dan uw liederen, blijde te moê!
De sterrekens blinken zoo helder.
Wij dorsten; loop, jongen, nog eens naar den kelder,
En breng ook een kruiksken den schamele toe.
De glazen ten hoogen geheven!
Wij hebben maar éen jong leven.
|
|