Vrolijkheid(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Lieflijke Avond. De avond daalde. 't Maantje straalde, Maar nog flauwtjes, zonder pracht. Onder 't uitgebreid gebladert Van een eik, ten dak vergaderd, Rustte ik zacht. O, wat avend! Schoon en lavend, Zong hem 't krekeltje ook zijn lied. Stilte waarde Over de aarde: Enkel murmelde er een vliet. 'k Droomde van mijn jonge jaren, Van het vrijen, van het paren; Wat toch kon ik beter doen, Onder 't troongewelf der blâren, Op 't mosch, in 't groen? [pagina 48] [p. 48] Als een voetzool ijlings kraakte, En mijn zoete meisje naakte, Met een lach, Die ik nooit zoo lief en zag. Tripplend, trapplend op haar teentjes, Huppelend op lieve beentjes, Fladderend in licht gewaad, En den boezem Opgesierd met roozenbloesem, 't Daar wel passende cieraad! Laat ze, die niet altijd pruilden, Pruilen tegen elke vreugd: 't Vrijen past der blijde jeugd. Of we ook zoete kusjes ruilden, Maar in eer en deugd. 't Was geen morgen toch: geen haantje Kraaide er naar tot ons verdriet, En (de liefjes weten 't) 't maantje Dat verklapt de kusjes niet. Vorige Volgende