Vrolijkheid
(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
Aan de Stilzwijgendheid.aant.Stilzwijgendheid, verheven maagd,
Die om geen dagblad-wierook bedelt,
Gedoog van mij te zijn geplaagd,
Als ik u huldig - u, omschedeld
Met kransen, blijde u toegekend
Door menig sprekens-recensent.
Gij boeit mijn lip, als 't stargewelf
Ontwaakt met myriaden spranken.
Ja, ginder in den hemel zelv'
Geldt gij ver boven 't dreunend danken.
Verrukking grijpt u godlijk aan,
En die kan de Eeuwige verstaan.
Maar dalen wij wat lager neêr!
Geen puntdicht, dat het eereloover
U afwint, vreeslijk tegenweêr.
Gij vloeit van bittren alsem over
Daar, waar een dwaas een' wijze ontmoet -
Een dwaas, slechts rijk in woordenvloed.
| |
[pagina 45]
| |
Maar als een Midas zelf u viert,
Bergt gij voor Argus' blik zijne ooren.
Eene eerbre vrouw, die gij niet ciert,
Is voor het streng publiek verloren,
Terwijl ge aan maagden dwaasgebekt
Tot olie in de lamp verstrekt.
Die u niet onderhouden kan,
Kan niet gerust of veilig spreken.
Heel de aarde slaat hem in den ban,
Schoon vrij van andere gebreken;
Maar wie u heilig onderhoudt,
Dat is de man, dien elk vertrouwt.
Hoe vaak belet ge snapstren' lief
En Sinten-Pieteren te krijten!
Voor kort gebabbel, lange grief,
Licht bron van eindloos zelfverwijten.
De spreuk is waard in goud gesteld:
‘Van zwijgen wordt er niets gemeld.’
De held, die Holland in een band
Te vlechten wist, tot spijt van Spanje,
De Vader van dat vrije strand,
De wijze, de standvaste Oranje,
Als Zwijger bovenal geroemd,
Wordt naar uwe eedle gaaf genoemd.
| |
[pagina 46]
| |
Geliefde, gij, die voorzit, daar,
Waar boeken staan als aardsche orakelen,
O schutster der geleerde schaar;
Bewaakster van Gods tabernakelen,
Als 't hart, met godvrucht warm bezield,
Voor d' Onuitsprekelijke knielt!
Bewaar me, zoo ge mij bemint,
Voor 't spreekbeurt-kwakken van een prater,
Voor zeker advokaat, mijn vrind,
Voor 't oude-wijven neusgesnater,
En (rekte ik 't koordje niet te lang)
Bewaar voor 't sterven dezen zang!
|
|