Vrolijkheid
(1852)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
Mijn Vader zaliger.aant.Mijn vader was een deftig man,
'k Bekenne 't met genoegen;
Maar hij wou geenen Ridder van....
Bij zijnen naam doen voegen.
Hij leerde Vlaamsch mij en Latijn;
Hij leerde me eerlijk man te zijn.
Maar daarin was hij mal,
Hij wees mij nimmer 't best van al:
Hij leerde mij niet kruipen;
De dauw moge op zijn grafbloem nederdruipen,
Die arme man!
Mijn vader was een treflijk man,
Daar stemt elkeen in mede;
Maar nimmer sloeg hij in den ban
Gods hoofdgeschenk, de Rede.
Hij zeî, dat, schoon de zon verschroeit,
Niets zonder zonne groeit of bloeit.
Maar daarin was hij mal,
Hij leerde mij het slimst van al:
Vrij door mij zelv' te denken.
God moge zijner ziele ruste schenken,
Die arme man!
| |
[pagina 33]
| |
Mijn vader was een beste man,
Dat laat zich niet betwisten;
Maar, vreemd aan 't looze hofgespan
En aan de steedsche listen,
Sprak hij: ‘Hoor, jongen, doe maar wel,
En kijk niet om naar 't apenspel!’
Maar daarin was hij mal:
Hij leerde mij in elk geval
Alleenig God te vreezen.
God moog' zijn ziel genadig wezen,
Die arme man!
|
|