Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkkameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenis
(1861)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina 70]
| |
zeker ook het geval met België geweest zijn; maar de bescheiden ervan ontbreken: immers, was de lust der kunst van Rhetoriken hun uit Frankrijk toegewaeid, zoo konden zij niet met onverschilligheid vernemen dat men reeds in 1351 op de groote merkt te Rijssel La fin de sainte Catherine had vertoond. Het valt licht te begrijpen hoe de geestelijkheid genoodzaakt werd de hulp der leeken tot het vertoonen der mysteriën in de kerk in te roepen. Trouwens, tot de voordracht eeniger stukken was een zeer zwaar personeel vereischt: want die voordracht had geenzins, als op onzen schouwburg, opvolgender wijze plaats; maar alle persoonen werden te eener tijde groepswijze voorgesteld: zoo dat elk persoon maar eene enkele rol kon vervullen, al hadde hij maar eene enkele plaats moeten opzeggen. De geestelijken eener kerk waren dus maar zelden tot het opleveren van een zoo groot personeel toereikend; zij zagen zich dus verplicht er leeken bij te nemen. Dit althans is het gevoelen van den franschen schrijver La Rue; hij voegt er bij, dat, daar die leeken geen latijn konden, weldra fransche woorden er bij ingevoerd werden. In het mysterie de Opwekking van Lazarus, van de veertiende eeuw, sprak de zuster des overledenen te samen latijn en gaulois: zoo dat de aanmerking van den franschen schrijver hier maar half toepasselijk is. Wij betwijfelen ook of zij wel gegrond zij; immers kon men destijds de leeken zoo wel eene rol, bij voorbeeld de Passie, in 't latijn laten zingen, als zulks bij het zoogezegde lange Evangelie nog hedendaags door de roomsche kerkkoorzangers gebeurd. Wij vermeenen dat het doordringen der moedertaal in de kerkmysterien aan het ruimere gebied, door die taal ingewonnen, moet toegeschreven worden: in het latijn gespeeld, konden zij immers noch stichting, noch leering onder de ongeletterde gemeente te wege brengen. Die spelen bereikten niet altijd het vrome doel, waartoe zij ingericht waren. Men was in 1418 te Utrecht verplicht, het volk vooraf te vermanen, zich onder 't opvoeren des mysteriespels in de kerk zedig te gedragen; zelfs kwam er, in geval van overtre- | |
[pagina 71]
| |
ding, strafbedreiging bij, op dat speler noch hoorder ontsticht of iemands aandacht gestoord wierdeGa naar voetnoot1. Ook waren, ten minste in Holland, dergelijke godvruchtige vertooningen niet altijd doelmatig. Niet alleen keurde Erasmus, in zekere mate, de ernstige vertooningen af van 's Heilands opstanding, van zijne Hemelvaart, en van de uitstorting des H. Geestes; maar dé intitulaire hervormer sprak mede openlijk tegen de kluchtige schouwspelen, die de geestelijken zich nog veel later veroorlofden. Er is maar een enkel spoor van aloude mysteriespelen in eene belgische kerk overgebleven: namelijk in het Obituarium der kerk van Dendermonde komt een stuk zonder datum voor, dat in de kerk van O.-L.-V. aldaar de vertooning van de Hemelvaart onzes Heeren vaststelt, krachtens eene fondatie door eene weduwe gedaan. Dit mysterie werd opgevoerd met hulp der kanoningen en der leden van een broederschap. | |
§ 2. - Mysteriespelen op de kerkhoven.Het is bekend dat in Frankrijk de geestelijken nog alleen de passie speelden buiten de kerk in 1437. Het zullen dus ook geestelijken geweest zijn die in dit land op de kerkhoven legendarische stukken vertoonden: wat des te waarschijnlijker is, daar deze met hulp der kerksieraden werden verbeeld, iets dat men aan leeken niet licht zou toegestaan hebben. De Confrères de la Passion vingen hunne vertooningen aan in den beginne der vijftiende eeuw, en dus wel omtrent den tijd dat bij ons de mysteriespelen stellig bestonden; maar men weet niet of die vertooningen bij ons nog uitsluitelijk aan geestelijken en kerkbedienden waren toevertrouwd, dan of zij reeds met den bijstand van ongewijden werden uitgevoerd. Het zal ook in die dagen zijn geweest, dat bij ons die vertooningen van uit de kerk tot het kerkhof werden overgebracht, om geene leeken langer in de kerk als mysteriespeelders te brengen, | |
[pagina 72]
| |
of wel om aan meer volk de gelenheid te verschaffen van het mysteriespel te zien. Buiten de kerk voorgedragen, bleven de mysteriespelen bestendig als akten van geloof (gelyk men het in Spanje heet) beschouwd; immers als tooneelen die de mysteriën des geloofs aan het volk inscherpten. Het jaargetijde zelf, waarop die tooneelhandelingen uitgekipt wierden, deed ze te treffender tot de ziel en den zin der gemeente spreken: zoo werd onder anderen het feest van Allerzielendag, bij de verkwijnende natuur indrukwekkend gevierd, nog ontzettender gemaakt door de vertooning des laatsten oordeels. | |
§ 3. - Mysteriespelen op openbare plaatsen.Het bekende fraai mysteriespel van der eerster Bliscap van Marien door den brusselschen factor Franchoys van Ballar, werd op de groote markt uitgevoerd in 1444Ga naar voetnoot1. Misschien was dit mysterie aanvankelijk in de kerk van den Zavel uitgevoerd geweest. Immers schijnt eene kerk bijzonder geschikt tot het opslaan eens schouwburgs, waarop een engel uit het gewelf moet dalen. Dit eerste mysteriespel leert ons eenige bijzonderheden over den destijdschen tooneelbouw, bij het voordragen dergelijker stukken. Het theater had drie galerijen: de bovenstaande verbeeldde den hemel met zijne engelenrijen die, telkens dat God te voorschijn zou komen, hunne kringen openden; het middenvak verbeeldde de aarde met boomen beplant, waartusschen eenige openstaande huizen; van onder gaapte, als een wijdopgesparde balg, de mond der helle, waar de duivelen in en uit slopen. Het tooneel veranderde niet; doch naar mate 't hunne rol medebracht, klommen of daalden de spelende personagien in de drie verdiepingen. Zoo boort in 't bovenste stuk Innich Ghebet een gat naar den hemel, kruipt daar door boven bij God: materiële voorstelling | |
[pagina 73]
| |
eener mystieke beeldspraak, diep beneden de poëtische verzinnelijking der gebeden door Homerus gedaald! Niettemin zijn de twee bekendgebleven Bliscappen van Maria van eene evangelisch naïeve voorstelling. Op de eerste bliscap mag men toepassen wat professor Jonckbloet van een ander blijkbaar nog ouder mysterie zegt: ‘De indruk daardoor op een zinnelijk, maar diep geloovig volk gemaakt, moest groot zijn: te meer daar dit stuk vrij is van die komische inmengsels, die in Engeland, ook in Duitschland, hoewel zeldzamer, voorkomen, en die zeker de ernstige, verhevene werking moesten verhinderen.’ Echter wist Van Ballar zich van dergelijke inmengselen in de VII bliscap van Onser Vrouwen niet vrij te houden. In dit stuk, loopende over de dood van Maria, speelt Lucifer en drie of vier duivels eene deels grotesque rol; de dichter (Van Ballar verdient dien naem) valt in die buitensporigheden niet, welke, te midden der vijftiende eeuw, de Franschen in hunne legendespelen zich veroorloven. Onse overgeestige naburen waren destijds daarin zoo verre gegaan, dat zij hunne bitste schichten daar tegen de geestelijkheid in uitschoten; terwijl zelfs de Confrères de la Passion zich allerlei ongodsdienstigheden in de Passie veroorloofden. | |
§ 4. - Het mysteriespel in de kamers.Eenige woorden over dit mysterie, bij de vlaamsche kameren in zwang, kunnen hier hunne plaats vinden. Dit spel is een der eerste geweest, dat de vlaamsche gezellen in en buiten de kerk hebben vertoond; het is mede het mysterie dat zij langst van allen hebben opgevoerd. In de vijftiende eeuw ontstond te Brugge, onder eenen geestelijke met name Jan Van Hulst, de vroeger door ons herinnerde broederschap ter viering des laatsten Avondmaals, dat als 't eerste deel van het bloedig treurspel der Passie uitmaakt. Een rijmschrijver van Brussel, de Condé, bewerkte op nieuw dit onderwerp in het midden der zeventiende eeuw, maar denkelijk was het eene omwerking, terwijl, misschien eene eeuw later, een | |
[pagina 74]
| |
onbekende het gedeeltelijk in den vorm eens spels van zinne inkleedde, en er den titel van Adonaï aan gaf. Het behoort tot de zonderlinge kunstmeteoren, dat men, nog in de laatste helft der voorgaande eeuw, meer dan een vlaamsch mysteriespel heeft berijmd. Deze stukken werden meestal door schoolmeesters opgesteld. Men zoude wel geneigd zijn dezelve insgelijks voor omwerkingen te aanschouwen, daar zij er bijwijlen meerder middeleeuwsch uitzien dan de middeleeuwsche mysteriespelen zelve. Tot die soort behoort het Treurspel der vier Uitersten van eenen onbekende. Ook de H. Roozenkrans, door den schoolmeester J. De Ridder, mag niet onvermeld worden voorbijgegaan. Wat in de fransche operaas door kunst- en vliegwerk wordt aangetoond, ziet men hier door het open- en toeschuiven van een paar gordijnen te wege gebracht. Aan velerlei kunstgrepen ontbreekt het echter niet. | |
§ 5. - De Processiespelen. - Vertooningen te paard.1. Die devote stukken werden te midden der processie gespeeld, en kwamen dus, ten overvloede, het bewijs van den geestelijken oorsprong der rederijkeren staven. Dergelijke spelen bestonden waarschijnlijk reeds in de vijftiende eeuw. Er zijn verscheidene dier stukken bekend; het oudste komt voor in den register der audenaardsche Kersouwieren van 1628, en loopt over den val des menschen. Doch het is waarschijnlijk een eeuw jongerGa naar voetnoot1. Even als te Audenaerde, gaf men te Brugge jaarlijks eene vertooning, vast onder den ommegang van het H. Bloed. Lambert de Vos, dichtte der Hemelspraek voor den brugschen H. Bloedt dag, een niet gants onverdienstelijk spel van sinne waar Nederland, eenige steden en de ketterij in optreden. Dergelijk processiespel wordt te Veurne nog jaarlijks op de straat vertoond. Van ouds werd daarin voorgedragen de wederkomst van den vlaamschen graaf Robert, die op zyne terugkomst van eene kruisvaart een deel van het H. Kruis aan de kerk dier | |
[pagina 75]
| |
stad had geschonken. Later immers is aldaar een broederschap en eene processie ingesteld, tot boete eener ter stede bedrevene heiligschenderij. Doch het leven en de dood ons Heeren worden niet meer, als vroeger, door rederijkers vertoond: het zijn penitenten, d.i. devote persoonen, die zich met die taak belasten en, al wandelende op de straat, omtrent twee duizend alexandrijnen opdreunen. Wat niet door persoonen kon vertoond worden, wordt door houten beelden voorgedragen. 2. Ook de vertooningen te paard beschouwen wij als kavalkaden die bij eene processie of in een processiespel optraden. Aldus bezat het dorp Lebbeke, bij Dendermonde, eene rhetorijke, die niet alleen vertooningen op de planken, maar ook te paard gafGa naar voetnoot1. Ook kende men elders dergelijke vertooningen: immers speelde, op den 11 mei 1532, vast bij den ommegang, de Barbaren- gilde (van Sinte-Barbara) van 's Hertogenbosch eenige godsdienstige stukken ‘te perden met achttien banieren’ onder anderen ‘Die negen besten ende die negen quaetsten [engelen?]’: des anderdaags na den ommegang ‘speelde men te perden van den seventhien lants herenGa naar voetnoot2.’ Denkelijk bestonden die vertooningen in het bloote voordragen eener enkele personagie, gelijk dit somtijds nog plaats grijpt op de vlaamsche dorpen, b.v. als een nieuw pastoor wordt ingehaald; eene katholijke plechtigheid waarbij de buitenlieden, ik weet niet waarom, meestal in Turken en Mammelukken verkleed, zijn Eerwaarde vereeringshalve tegenrijdenGa naar voetnoot3. | |
§ 6. - De kribbetjes of kerstdag-spelen.Nog onlangs speelde men te Duinkerke, op de feesten van Nieuwjaarsdag en Drie Koningen, een slach van dramatisch pas- | |
[pagina 76]
| |
toreel op des Heilands geboorte, dat men, naar aanleiding eener bekende omstandigheid, 't Kribbetjen of't Bethlehemmetjen heette. Die kribbetjens bieden levendige natuurpoëzij aan; de verzen zijn deels ontleend van bekende Lysen-Liedekens (d.i. zoete liedekens, Noëls), en bestaan uit een enkel tafereel, somtijds uit twee, ten minste in wat er van die lieve stukjens overblijft. Men kent er een paar, benevens een fragment; zeldzaamheden, wier mededeeling en bewaring men den yverigen geestelijke van fransch Vlaanderen heeft te dankenGa naar voetnoot1. 't Zijn bloemekens der volks literatuur, te midden der puinen van fransch Vlaanderen ontdekt. Even als in de gewijde en ongewijde tafereelen onzer oude meesteren, loopen er anachronismen onder, die wat al te nauwkeurig het hedendaagsche kostuum der duinkerksche bazuinen wedergeven; hier en daar vindt men ook wat onkruid, wat gekunsteldheid zelfs, even als het bombast, wel eens de vrucht van een halfbeschaafden dichtgeest. |
|