Vaderlandsche poëzy. Deel 3(1840)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Van Dyck. De groote Antoon Van Dyck Hoeft vader Rubens in veel stukken niet te wyken; Zijn hand is eêl en fiks; zijn brein, boogst vindingrijk. robijn, de belgische Schilders. Virgiel der Schilderkunst, en zoon van haer Homeer, Meer zuiver, minder stout; o mane, die uw stralen Aen Rubens zon ontleent, en, zelfs naest hem, blijft pralen, Bestond die Kunstreus niet, wat Belg verdoofde uw eer? Maer, koning van 't portret, straelt zelfroem van u neêr; Niet enkel 't aengezicht kost gy op 't sprekendst malen, Tot in den boezem-zelv' deedt ge uw penceelen dalen, En op 't bezielde doek gaeft ge iedere inborst weêr. Het loonmild Albion erkende uw hooge waerde. Uw graf behoor' den Teems, uw glorie aen heel de aerde, Hier was het, dat een vrouw op minnend' arm u droeg. Als Rafaël, ontviel in 't prillen uwer jaren U 't scheppende palet; maer 't blijft uw naem bewaren: Gy leefde voor uw roem te weinig, en genoeg. Vorige Volgende