Vaderlandsche poëzy. Deel 3(1840)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Rubens. Wie eigen wieken klept, diens roem is onverganklijk. Hippocreen- ontzwaveling. Beheerscher van't palet, wiens goddelyke verwen Akkoorden zijn vol gloed, een zang vol majesteit, Gy, die een baen betradt met palmen overspreid, Wat liefling van 't penceel mocht mildere eer verwerven? Al moest het nageslacht uw meesterstukken derven, De gloriestarre waekt op uw onsterflijkheid. Geen heeft er stouter vlerk dan Rubens uitgebreid. Een schepper in de kunst (gy wist het) kan niet sterven. Geschapen was uw ziel uit zuiver starrenvuer: Gy waert verscheiden, grootsch, oorspronklijk, als natuer; En zelfs verheven in uw sebittrende gebreken. Berispe 't dwergenkroost, ontzachbre Schildervorst, Wat, als ondwingbre gloed, u stroomde uit hand en borst, Wie volgt uw aedlaersvlucht in onbezochte streken? Vorige Volgende