Nazomer
(1859)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
De Geest der haerdstede.aant.‘Wat zingt, bij den moore die kookt, in de schouw,
O moeder, zoo geestige toonen?
Vast is het geen krekel, den haerde getrouw:
Nooit wist ik een enkele er woonen;
Vast is het geen ruislende wind, die er hijgt:
Hoor, stil is de lucht, en het windeken zwijgt.’
- ‘O dochter, het is een beschermende geest,
De geest van den huisliken haerde.
Hij viert met ons iedere lustige feest,
Die hier ons de liefde bewaerde,
En zingt: O, wat heil is zoo duerzaem en zacht,
Als 't heil dat u binnen den huize verwacht?
O dochter, hij spelt u het zoetste geluk,
Dat ge ook in den echte zult smaken.
Gij kende onder 't dak van uwe ouders geen druk,
En wist ze gelukkig te maken.
Eens zingt ook die geest, als ge een kindeken wiegt:
De geest van den haerd is een vriend, die niet liegt.’
|
|