Lofdicht op de Nederlandsche tael
(1829)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Bijlage.
De taal van Neerlands vrijen grond
Schijnt als een' vlam in 't duister;
Hoe meer men deze Taal doorgrondt
Te grooter wordt haar luister.
Van Kerkhoven.
| |
[pagina 19]
| |
Bijlage.Bl. 1.
't Aêmt alles hier gevoel; voor Wodans bloedaltaren
Spande eens welligt de Bard hier vaderlandsche snaren.
Als ik in 't duister van een bosch mij heb verloren,
Waan ik het godlijk lied dier zangren (de Barden) nog te hooren;
Ik vind mij in heur bosch, heur donker woud verplaatst!
'k Voel Wodans invloed, die door heilige eiken blaast.
Holl. Natie, VI zang.
| |
Bl. 3........ 't is de eedle man, te groot
Om niet te zijn vervolgd door zijnen tijdgenoot.
A l'âge de 70 ans, zegt WürthGa naar voetnoot(a), ce grand homme, l'honneur du Parnasse hollandais fut obligé d'accepter à un mont de piété une place dont les revenus etaient peu considérables, el d'employer à annoter les gages, que des malheureux venaient y déposer, cette plume, qui avait assuré l'immortalité de tant de héros.
Men gedenke aan Helmers verzenGa naar voetnoot(b): Zie Vondel, de eer van Neêrlands streken,
Verheven, edel, grootsch en stout,
Op d' oever van zijn graf hier smeeken
Met ongedekten hoofde, om 't sober onderhoud.
De Dichter der bevalligheden,
Poot, zwoegt met afgematte leden,
Op 't veld door zonnegloed verbrand.
Wat les! dit is het loon van 't hartbemeestrend zingen:
Wat denkbeeld! ik verstom; de citersnaren springen;
En 'k bloos om u, mijn Vaderland!
| |
[pagina 20]
| |
De heer SchrantGa naar voetnoot(c) schrijft het stukje van Hooft af:
Klaare, wat heeft' er uw hartjen verlept,
ten proeve van de buigzaamheid onzer tale tot het zachte, losse en vloeijende. Daar het overbekend is, wil ik liefst mijne vertaling er van laten volgen: Chloé.
D'où vient Chloe, qu'au sein de l'allégresse
Ton coeur, hélas! ne trouve que l'ennui.
Comme la fleur qu'abat la secheresse,
Si jeune encore, il semble être flétri.
Ne vois-tu pas mille amants sur tes traces,
A pas pressés, poursuivre tes faveurs.
D'un seul regard que tu fais de disgraces,
D'un seul regard que tu soumets de coeurs!
Près de ton toit, ce lieu riant, Zéphire
Dans les rameaux se joue en badinant,
Et mollement dans les roseaux soupire,
Non loin de là coule un fleuve riant.
Vois-tu les fleurs s'ouvrir dans ton parterre,
Et t'inviter, en riant, au plaisir.
Le doux soleil semble dire: Bergère!
De tes beaux jours hâte-toi de jouir.
Suis ces conseils, ou bien, fille charmante!
Ordonne au fleuve, aux Zéphirs de gémir,
De se pencher à la fleur languissante,
Au doux soleil enfin de se couvrir.
| |
Bl. 4.
En Abtswoud en zijn naam voor de eeuwen heeft beveiligd.
Ik kan den lust niet wederstaan, om hier eenige fraaije coupletten Op Poot van Strick van LinschotenGa naar voetnoot(d) af te schrijven: | |
[pagina 21]
| |
Hoe aanminnig, hoe bevallig,
Hoe eenvoudig, hoe lieftallig,
Drukt hij op zijn boerenluit
Min- en landvermaaken uit!
Hoe genoeglijk was het leven,
Dat in malsche klaverdreeven
Mijn Abtswoudsche veldpoëet
Tusschen vette rundren sleet;
Dat hij, wijl de leeuwrik kweelde,
Met Apoll en Pales deelde,
Met de frissche Hengstenbron
En zijn room en boterton!
Honing droop van zijne lippen,
Geitjens hongen aan de klippen,
Vischjens schoolen in het riet
Bij den schieschen Theokriet.
Alles vloeide zacht en teder,
Alles lieflijk uit zijn veder;
Ieder klank, die hem ontviel,
Was een echo van zijn ziel.
| |
Bl. 6
Niet slechts uwe oudheid kan voor u den eerbied wekken.
Men wane niet, dat ik van het, der belagchelijkheid aangrenzende, gevoelen van de NederlandersGa naar voetnoot(e) ben, die de dwaasheid gehad hebben van hunne taal in den mond van onzen eersten vader, ja, van den Schepper zelven, te leggen. - Dit gevoelen deel ik mede als dat van eenen hollandschen schrijver, die zijne taal boven alle oude en hedendaagsche talen verheftGa naar voetnoot(f). | |
[pagina 22]
| |
Te regt zegt De CloetGa naar voetnoot(g): De la Suède jusqu'à l'Ègypte, depuis les Phéniciens jusqu'aux Brétons, il n'est point de nation', où il ne se soit trouvé des hommes, qui n'aient cru parler la langue d'Adam.
En hij voegt op dit gezegde deze twee aantekeningen:
On connaît l'anecdote vraie ou fausse, qui fit juger à Psammétique, roi d'Égypte, que la langue phénicienne était la plus ancienne de toutes les langues.
Jacques le Brigant, né à Pontrieux, le 18 Juillet 1720, avocat au parlement de Bretagne, a publié plusieurs ouvrages pour prouver que toutes les langues, sans en excepter la langue chinoise, celle des Caraïbes, et l'idiôme taïtien, dérivent de la langue celtiqueGa naar voetnoot(h), qu'il prouve être la même que le bas-bréton. Des philologues biscayens ont fait le même honneur à la langue basque.
Op welke gronden men dergelijke stelsels bouwt, zal uit het volgende staaltje blijken. Ik zal hier een uittreksel uit een werkje van Isfridus ThijsGa naar voetnoot(i) laten volgen.
Het toont aan: 1° Den ouderdom van de belgische tael en of zij de tael van Adam geweest is. - 2° welke tael de bezonderste is. - 3° Dat de belgische tael overeenkomt met de celtische, ten minsten in de grondwoorden. - 4° zy is bezonder significatif (beteekenende). En 5° uytneemende door haere monocyllaba of eengréépige (eenléédige) woorden.
‘De tael, zegt Thys, bl. 31, welke den eygendom van de naemen tot de verwarring van taelen het beste en bondigste uytdrukt is de eerste tael geweest, en dit te meer om dat Adam aen alle zaeken naemen gegeven heeft, volgens hunnen eygendom, aerd, enz. (Genes. C. 2. v. 19.) | |
[pagina 23]
| |
‘Ik begin met het woord Godt, welke de Chaldeen beduyden door een dryvondige jod jjj en de Tuytschen met een enkel i, welke zij ook Jodt of Godt noemen. | |
Bl. 22.‘De schriftuer zegt: Aldus heeft dan God den Heere den mensch gemaekt van den slym der aerde en hy heeft in zyn aenzicht geblasen den adem des levens. Zoo dat dezen blaes den adem des levens in het lichaem van Adam gebragt heeft. | |
Bl. 33.Het woord Heva of Eva, leyd ik af van even, dat is zoo veel als evenmensch, (Socia).
Abel in 't oud hoogduytsch beteekent appel. Welken naem hem gegeven is door onze eerste leedwezige Ouders, om in den naem van hun kind hunnen droevigen val voor oogen te hebben.
Seth volge Kain. De Genesis zegt C. IV v. 25: Posuit mihi Deus semen aliud pro Abel. Het woord Seth, setten, beteekent letterlyk posuit.
Babel beteekent juist in onze tael, babbelenGa naar voetnoot(k).
De arke van Noe; ark beteekent by ons eene kist.
Met regt mag men den schrijver toepassen, wat de heer Schrant van den doorgeleerden, doch zonderlingen De Grave zegt: “Op deze wijze laat zich alles afleiden wat men wil.... Wie kan zich daarbij van lagchen bedwingen?”
Thys gaat Bl. 40 aldus voort: onze tael is bezonder uytdrukkend in de woorden die zy aen vele zaeken volgens hunnen eygendom geeft. B.V. men zegt: den os brult, den stier loeyt, het schaep bleet, het paard hunkert, den haen kraeyende en roept: koekeloeren haen of haen; de vinken roepen: vinck, vinck; de hexter roept hexter; den koekkoek roept: koekkoek; den nachtegael, om dat hy nacht en dag roept, de honden bassen, huylen; de leeuwen briesschen, brullen; de wolven huylen; de kieken pipen; de vorsen queeken. | |
Bl. 46.Is er eene tael die de verminderende woordenGa naar voetnoot(l) zoo talryk en schoon bezit als de onze, gelyk ook de trappen van vergedyking? | |
[pagina 24]
| |
Die de uytheemsche woorden van andere taelen zoo beteekenende kan overbrengen? en dit om dat in haer de welluydentheyd dult, dat men veele woorden kan zamenstellen van twee, ja zelfs van meer zelfstandige naamwoorden.
Hare uytmuntendheyd blykt voor al in hare ontallyke menigte van monocillaben door welke zy de boomen, beesten, enz. uytdrukt.
Men verstaet ook gemakkelyk de menigvuldige afgeleyde woorden van eengreepige woorden.’
Tot dus verre loopt deze verhandeling betrekkelijk de boven omschrevene stelling. Wy zullen op de klanknabootsende en eengrepige woorden nader weerkomen. | |
Bl. 7.
De spaansche dwingeland..........
Hij zelf, hij moest zijn gunst, zijn vrekke gunst haar schenken.
Men heeft de groot-plakkaatboeken slechts in te zien, om zich ven het belang te overtuigen, door onze Voorvaders in het behoud der landstale gesteld. - In de privilegie van keizer Karel (7 mei 1555) en van koning Filips (18 dec. 1556) vindt men: dat zij hier geene diensten en zouden mogen begeven aan inboorlingen der landen van herwaerts-overe, dan aen zulke, die de duitsche sprake, welke men in Holland gebruikt, zouden verstaen en sprekenGa naar voetnoot(m). | |
Bl. 7.
En nu - nu zou de Belg met vreemd sieraad zich tooijen,
Zijn eigen schat versmaen.
Comment faire adopter aux autres ce qu'on n'ose adopter soimême? c'est des Allemands que l'Europe apprit à négliger la langue allemande... Or on ne saurait croire combien une langue emprunte d'éclat du prince et du peuple qui la parlent.
Leibnitz sentait que la multitude des langues était fatale au génie. Il est bon de ne pas donner trop de vêtemens à sa pensée: il faut, pour ainsi dire, voyager dans les langues; et après avoir savouré le goût des plus célèbres, se renfermer dans la sienne.
Il faut apprendre une langue étrangère, pour connaître sa littérature. Celui qui sait bien sa propre langue est en état d'écrire ou du moins de distinguer trois ou quatre styles différens; ce qu'il ne peut se promettre dans une autre langueGa naar voetnoot(n). | |
[pagina 25]
| |
Bl. 8............. Mag een woord
Met dubbel aangezigt den dartelen Gal bekoren.
Sinds meer dan eene halve eeuw gaf Sedaîne een didactisch dichtwerk op den Vaudeville uit; men dient nog ten huidigen dage er deze regelen aan onze naburen van voor te dragen: Le jeu de mots, ailleurs si condamnable,
Est en chansons quelquefois supportable;
Mais redoutez d'y trouver des appas;
Il est l'esprit de ceux qui n'en ont pas.
| |
Bl. 8.
Geen slaafsche leiband, die uw lossen gang weêrstreeft,
Vaak schikt gij hem naar 't woord, waar op onze aandacht kleeft.
BilderdijkGa naar voetnoot(o) zal ons dit uiteen zetten.
Het is niet volstrekt hetzelfde of men zegt: hij heeft uit wraakzucht den man, of hij heeft den man uit wraakzucht gelasterd. In 't eerste geval schijnt men den dader de wraakzucht meer in den aart te onderstellen, in het andere hecht zij meer dan deze daad alleen. En zoo is 't in 't gemeen, waar doel of oorzaak gemeld wordt, het vroeger uitdrukken hatelijker in 't kwade, en ook sterker ten aanzien van 't doel of de oorzaak. Aan het werktuig of middel geeft het ook meer emphasis.
Deze verscheidenheid van plaatsing geeft eene bijzondere rijkheid aan onze voor 't overig reeds zeer rijke taal en bevordert de welluidendheid ongemeen. Zij stemt ook in met een netheid van denken, die men thands niet dan te zelden in acht neemt, gelijk zij ook natuurlijker wijze, in evenredigheid met het inzicht in den grond der taal meer en meer afneemt, en zij beperkt ook den vrijen geest door geen kluisters, die de schande der menschheid zijn. | |
Bl. 8.
Uw bondigheid, waardoor een reeks gedachten stroomen
In engbeperkten zin, heeft elk den palm ontnomen.
Onse moederlycke tacle, zegt CuypersGa naar voetnoot(q), is zoo woordryck als eenige andere, jae, oock seer cort; als vele bestaende in woorden van eene syllabe, daer uyt de volmaektheyd (of liever de | |
[pagina 26]
| |
aloudheid) van eene tael moet afgemeten worden: ende sulkx gaet tot soo verre, dat Albert Girard schryvende op de wercken van dien grooten mathematist Simon Stevin, liv. de la géographie, op de 5de definitie, opgehaelt heeft alle de een-syllabige woorden van verscheyden taelen; onder de welke hy in de nederlandtsche telt 2170, daar hy in de griecsche 265, ende in de latynsche alleenelyk ophaelt 163
Bekend is het stukje uit ééngrepige woorden zamengesteld door Vader CatsGa naar voetnoot(r) waar hij de volgende aanmerking bijvoegt:
‘Siet hier, Nederlander, tot lof van uwe moedertale, een gants gedichte alleen bestaende uyt enckel geluyden, ofte woorden van eener silbe: waer uyt blycken kan hoe kort en bondigh ghy daer in spreken kont. Ick wenste dat iemant van hare verachters dit eens pooghde nae te spelen, selfs in de taele die hem best ter hand mochte wezen en daer niet door wetende te raken (gelyck ik oordeele sulcx in andere talen onmogelick te zyn) dat hy ten minsten van dan voortaen, in meerder achtinge van de selve wilde spreken, en gevoelen.
Dit stukje vangt dan aldus aan: Vraeght yemant wat ick voor een vrou
Tot myn geselschap wensen sou;
Gesellen, soo hier wenschen gelt,
Ick wens' er eene dus gestelt:
Niet al te soet, niet al te suer,
Niet al te sacht, niet al te stuer,
Niet al te schouw, niet al te bout,
Niet al te laf, niet al te zout.
En aldus vaart hy gedurende 38 regelen voort, tot dat hy met dit grapje eindigt: Maar hoort, jonckvrouwen, hoort een woort,
Op dat'er niemant sy gestoort;
Dit voor-beelt moet u niet verslaen,
Die naest gelyckt, heeft best gedaen.
| |
[pagina 27]
| |
Bl. 8.
Vruchtrijke en stoute teelt, die bij den Belg ontstond:
Hij schiep zijn eigen taal, gelijk zijn eigen grond.
Elk zal hier aan het puntdich, Pitcairn of Huet toegeschreven, denken.Ga naar voetnoot(s) Tellurem fecêre Dii, sua litora Belgae:
Immensaeque potet molis uterque labor.
Dî vacuo sparsas glomerârunt aethere terras,
Nil ubi quod caeptis posset obesse suis.
At Belgis maria et terrae et natura Deorum
Obstitit; obstantes hi domuêre Deos.
Aldus verduitscht: Het godendom schiep de aard', de Belg zijn blijden grond.
'T is eindlooze arbeid, dien hun scheppingen bewijzen.
Deed 't godendom de wijd verspreide aarde rijzen
In de ijdle lucht, waar niets zijn opzet wederstond,
Zee, aarde, neiging van de Goôn weerstond de Belgen:
'T weerstaande godendom bedwongen Neêrlands telgen.
Hoe schoon drukt Boxman dit uitGa naar voetnoot(t): Ja 't Eden rees omhoog waar eens de baren brandden,
De zeemeeuw nog vergeefs naar zandbank zocht of stranden,
De bruinvisch dartlend zwom, des visschers ranke boot
Voor 't dreigend zwerk beducht naar veil'ge haven vlood;
Het rees op 't zandig vlak van onafzienbre heiden,
Uit poelen, die alom hun pestend gift verspreidden;
De vreemdling ziet het aan en luidkeels roept zijn mond:
‘God schiep geheel deze aard, de Belg schiep Neêrlands grond.’
| |
Bl. 9.
De Groot uw spreuk blinke uit! de kindren, onder 't mallen,
Mag 't nieuwgevormde woord, hoe treffend ook, ontvallen.Ga naar voetnoot(u)
| |
[pagina 28]
| |
Hoe veel wij met weinige woorden, door middel van zamenkoppeling kunnen uitdrukken, blijke uit de volgende plaatsen: Nachtlooper, heupezoon, hoogschreeuwer, grooten springher,
Goetgever, minnevrient, hooftbreker, leeuwendwingher.
Hertvanger, hessendief, tongbinder, schuddebol,
Geestroerder, waggelvoet, straetkruijsser, altijdvol.Ga naar voetnoot(v)
Niet onaardig komen de volgende regelen van Strick van Lintschoten voorGa naar voetnoot(w) in het stukje: De Vogeljagt.
Hoogberoemde vogelvangers,
Stokkenlijmers, knippenhangers,
Lucht- en watervogelaars,
Bonte en graauwe ganzenhokkers,
Taling- smient- en eendenlokkers,
Spookgelijke kooijenaars!
Leeuwerikkers, vinkenslagers,
Vadzig-loome en luije jaagers,
Moordend nettenspannersgild,
Heggenkloppers, valsche voêrers,
Wachtelstrijkers, flouwenloerers!
Waartoe zoo de tijd verspild?
Deeze zit- en ligvermaaken
Kunnen slechts den luiaart smaaken.
............
Weg dan, keep- en vinkenvangers,
Takkenlijmers, knippenhangers,
Groote en kleine vogelaars!
Flouwenloerers, ganzentouwers,
Nachtegaal- en zeisjenshouërs,
Weg dan, eendenkooijenaars!
C'est l'analogie, zegt CondillacGa naar voetnoot(x), qui fait tout l'artifice des | |
[pagina 29]
| |
langues: elles sont faciles, claires et précises à proportion que l'analogie s'y montre d'une manière plus sensible. | |
Bl. 10.
Het losgedonderd schot.
Aardig zingt Loots op de taal: Één rijkdom, ja, zien we u ontbreken,
Maar 't is gemis, dat u vereert,
En ach! dat geene tong kost spreken,
Wat gij niet hebt als spraak geleerd!
Ach! dat men in geen taal kost spellen
Het tuig, dat donders aan doet snellen
Noch rang der dienaars van den dood!
Ach! dat men nog geen woord kon reppen
Van 't geen de weelde al wist te scheppen!
Ware elke taal hier arm en bloot!
| |
Bl. 11.
Bewondringwaarde taal! nu dondert hare toon.
Dan rolt hij vloeijend voort en staag is ze even schoon.
De tirade, die deze verzen voorgaat, moge eenige voorbeelden van klanknabootzende poêzy opleveren. De dichtregelen op den oorlog kunnen als eene navolging van PiisGa naar voetnoot(y) aangezien worden.
Deze dichter schildert hem aldus af; Si quelqu'un me disait, peint le bruit de la guerre:
Égal à mon sujet, je lui pourrais, je crois,
Dans mes vers belliqueux faire entendre à la fois,
Les rebonds des boulets, le sifflement des balles,
Les bombes, les canons, les tambours, les tymbales,
Et le hennissement des chevaux haletans,
Et l'écroulement sourd des crénaux chancelants;
Des femmes, des enfans, les clameurs inutiles
Et des vieillards cachés les prières steriles,
Et des glaives croisés le fréquent cliquetis,
Et des soldats meurtris les lamentables cris,
Et le fatal clairon de l'altière Bellone,
Et dans la ville en feu, la cloche monotone,
| |
[pagina 30]
| |
Dont le funèbre airain, par son timbre argentin
Tinte des assiégés le trépas, trop certain.
Onze taal vloeit van klanknabootsende woorden over. Van Winter drukt het geschreeuw der vogelen aldus uitGa naar voetnoot(z): Wat slaat ge, ô pluimgedierte! eene mengling van geluid!
Gij zingt, of fluit, of kraait, of roept, of schreeuwt, of schatert,
Of piept, of tjilpt, of kirt, of krast, of kwaakt, of snatert,
Of zucht, of bromt, of huilt.
Men kent het stukje van Le Francq van Berckhey over hetzelfde onderwerp. Te regt zingt Willems van onze moederspraak: Waar is het schepzel dat in 't woud of luchtruijm leéft,
Wiens spraek, wiens zang zij niet, als de echo wedergeéft:
KinkerGa naar voetnoot(aa) zet dit schoon uit een: Dan eesrt is men welsprekend, zegt hij, wanneer de woorden in gedachten schijnbaar gelijktijdig zamenvloeijen, even als twee luchtstroomen, welke zich in den adem des sprekers vereenigen.
Dat onze hollandsche taal als een geschikt middel tot zulk een einde, geene verdere aanprijzing behoeft, laat zich uit het reeds gezegde gereedelijk opmaken.
In welk eene taal zal men b.v. zoo ongezocht, eenvoudig en naar waarheid de volgende beschrijving voor het gehoor schilderen? De nacht daalde over 't meir, men landt in Rothaas baai.
Daar kromt zich 't bochtig strand met wonderbare zwaai.
Een rots, op 't kantig hoofd met wouden dicht bewassen,
Buigt over d'oever heene en spiegelt in de plassen.
Omhoog toont zich 't verblijf van Lodaas offersteenGa naar voetnoot(bb)
, enz.
| |
Bl. 11.
Wil't denkvermogen stout door 't afgetrokken dwalen,
Op evenstoute wiek, weet zij het te achterhalen.
Ook de onbeschaafdste talen zijn aan anomatopoien rijk, gelijk natuurlijk is. Maar het is niet het uiterlijke, dat onder de zinnen | |
[pagina 31]
| |
valt, maar de ziel, de rede, die den mensch tot een hooger wezen maakt, en deze geschiktheid van het nederduitsch ter uitdrukking van abstracte denkbeelden dient bij het uiteenzetten der voortreffelijkheid onzer taal op den voorgrond geplaatst te wezen.
Bilderdyk en Kinker zijn in dat opzigt het diepst in de gronden der taal gedrongen en hebben ons eene goudmijn doen kennen, die onuitputtelijk isGa naar voetnoot(cc). Dit heiligdom van 't Vaderland
Werd door uw'zegenrijke hand.
ô Hoofden! Vondels! ons ontsloten;
En heel een goudstroom, schittrendrijk,
Hebt gij voor Holland uitgegoten,
ô Onnavolgbre Bilderdijk.Ga naar voetnoot(dd)
| |
Bl. 11
Der Woorden zaaklijk deel zou schenken kracht en klem.Ga naar voetnoot(ee)
Onze taal heeft eene onwaardeerbare schoonheid, welke gelegen is in den klemtoon, altijd op het zakelijke deel der woorden en volzinnen vallende; terwijl andere natien, in zonderheid de fransche, meest op onbeduidende woordleden in de uitspraak drukken. Hoe arm hunne versificatie door dit gebrek en hoe rijk de onze door die eigenschap is, weet ieder, die ze met elkander vergeleken heeft.
Men stelle, b.v., eens l'homme des champs van den besten der fransche versificateurs, tegen de vertaling van Bilderdijk overGa naar voetnoot(ff). Bl. 11. Treedt op, ô redenaars, opvolgers De Grooten! Ja, Neêrland kan op sprekers roemen
Wier galm zijn haatren siddren deed,
En Witten en de Grooten noemen,
Wier tong als spiets en sabel sneed;
Op meer dan één, die voor 's lands regten
Het vorstlijk harnas dorst bevechten,
| |
[pagina 32]
| |
En 't kneusde door geweld van taal;
Die troonen schokte en kon verzetten,
Meer dan de donders der musketten,
En 't bliksemen van 't oorlogstaal.
Loots.
| |
Bl. 14.
Dan lees ik in hun ziel zoo gloeijend uitgestort.
BilderdijkGa naar voetnoot(gg) zegt: er is mij geene taal bekend, waarin eene zoodanige innige zielkennis en diepe wijsheid ligt opgesloten, en die zoo zegenrijk voor verstand en hart is. En eene zoodanige taal veracht en miskent men en verruilt ze voor het ongoddelijke fransch, enz.Ga naar voetnoot(hh). |
|