Jakob van Artevelde

(1859)–Prudens van Duyse– rechtenstatus

Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

bron

Prudens van Duyse, Jakob van Artevelde. Eug. Vanderhaeghen, Gent 1859

codering

DBNL-TEI 1

Wijze van coderen: standaard

dbnl-nr duys002jaco01_01

logboek

- 2014-11-13 RK colofon toegevoegd

verantwoording

gebruikt exemplaar

exemplaar Universiteitsbibliotheek Gent, signatuur: G 19728, scans van Google Books

algemene opmerkingen

Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Jakob van Artevelde van Prudens van Duyse uit 1859.

redactionele ingrepen

Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (π2, π4, VI, 10, 82, 84) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.

[pagina π1]

JAKOB VAN ARTEVELDE.

[pagina π3]

JAKOB

VAN

ARTEVELDE,

EPISCH VERHAEL IN ACHT ZANGEN,

DOOR

M.^r PRUDENS VAN DUYSE.

TE GENT,

TER DRUKKERY VAN EUG. VANDERHAEGHEN, VELDSTRAET, 66.

1859.

[pagina 109]

INHOUD.

Voorrede		Bl. I.
Aen de stad Gent		5.

Jakob van Artevelde, episch verhael, in acht zangen.

Eerste zang. Het slot van Rupelmonde		1.
II. De kerker.		14.
III. Het klooster van Sinte Baefs		23.
IV. Het gentsche stadhuis.		35.
V. Voor Doornik		46.
VI. In het leger.		55.
VII. Arteveldes wooning		63.
VIII. De Vrydagmerkt.		74.

Aenhangsel.

I. Arteveldes borstbeeld ingehuldigd		85.
	Dit bronzene borstbeeld werd, vyf eeuwen na den moord van Jakob van Artevelde, namens een onbekenden schenker, aen het gentsche magistraet overhandigd den 2 july 1845. By dezer plechtigheid werden deze dichtregelen, op der muziek des heeren Henrik Fastré, van 's Gravenhage, door de koninklike Maetschappy de Mélomanen uitgevoerd.
II. Aen den onbekenden schenker van Arteveldes borstbeeld		86.
	Norbert Cornelissen bewees my de eer deze ode aen zynen vriend, dien edelmoedigen onbekende, mede te deelen.
III. Aen Jakob Lieven van Caneghem, zaliger gedachtenis		89.
	Deze grootmoedige man, de bedoelde schenker, stichtte by testament een Gasthuis voor Blinden, alhier op de Coupure geopend.
IV. Aen Norbert Cornelissen, vaderlanscher gedachtenis		92.
	Hy was van geboorte een Antwerpenaer, wydde meer dan vyftig jaren letterarbeids der eere van Gent toe, en overleed in 1849. Het hier opgenomene, 's anderdaegs na Cornelissens ontslapen geschrevene, gedicht werd vóór 't opene graf, ten spitse van den S. Amandsberg by Gent, voorgedragen.

[pagina 110]

V. Jakob van Artevelde, te Brussel, in july 1856		96.
	De afbeelding van Arteveldes statiewagen, Vlaenderens onzydigheid en verbond voorstellend, koomt voor, geteekend door prof. Felix de Vigne, in het werk van den kunstgeleerden drukker Edmond de Busscher, Chars du Cortège des Comtes de Flandre, Gent, 1853. Het houtene beeld des grooten mans staet ten stadhuize in de zael der koninklike Maetschappy van Schoone Kunsten en Letteren.
VI. De eenheid van 't vlaemsche Vaderland		100.
	Eene strophe uit myner, door het Staetsbestuer bekroonde Ode, op dezelfde feestgelegenheid van 6 july 1855.
VII. Aen Tollens		101.
	De volksdichter was van vlaemschen oorsprong, en, ja, herkomstig van een borchgrave van Aelst, gelyk men kan leeren uit mynen schrifte: Tollens herdacht in België. Welwillend jegens vlaemsche schryvers, prees hy den dichter Ledeganck hoog, en moedigde my aen tot het voortzetten myns verhaels op Artevelde.
	De dichtregel, hier tot motto dienende, is genomen uit het Albumvers, zoo vereerend voor Gent, dat Tollens my wel wilde toewyden. Het is geteekend uit ‘Rijswijk, bij 's Gravenhage, 25 september 1850,’ en luidt:

 
Vaarwel, en breng des naneefs groet
 
Aan 't wijdberoemd en grijze Gent;
 
Daar is mijns voorzaats naam bekend:
 
Ik heb in de aadren belgiesch bloed.
 
Vaarwel! Ik drukte eens broeders hand,
 
Toen ik de mijne in de uwe sloot.
 
Verdeelde Staatskunde ook ons land,
 
Ik bleef van Duyses landgenoot.

	Tollens bood zyn vaderlandsch offer aen de stad zyner voorvaderen in de ballade De knieval der Gentenaren, opgenomen in zyne Laastste Gedichten.
VIII. De Zoenlamp		105.
	Naer Alfred Motte vry gevolgd. Die schoone Phantazy koomt voor in zyne Préludes religieux (Brussel, 1836), en in 't Examen critique des historiens de Jacques van Artevelde, door den bibliothecaris Voisin (Gent, 1841, bl. 120). Myne levensschets van Alfred Motte staet in den Messager des Sciences historiques (Gent, 1846, bl. 259).
	Een bescheed van 't jaerregister van 1375, blz. 35, deel makende van 't, myner bewaernisse toevertrouwde, stadsarchief, verklaert den titel van 's dichters Phantazy: ‘Over de doot van Jacob van Artevelde, kenlic zy, enz. dat van den .XXV. scelen parasise sjaers, erveliker renten, die Wouter den Mey gheseit waren te besettene erveliken onder dandere pointe over de doot van Jacop van Artevelde teerre lampten bouf [behoef] te berrene vor Onser Vrauwen int hospitael vander Biloken, so heeft Wouter vorseit der over ghegheven de .XXV. scelen par. s]aers erveliker renten, beset up derve daer Jan Cloukaert up woende, staende in de Breidelsteghe, ende die Jan Cloukaert vorseit als nu ghelt, mids dat tvorseide huus siin es. Actum .XVI. die maii anno. LXXV., coram Hermans maech.’

[pagina 112]

AL Van Der Haghen. tCoMet

Vorige Volgende

Jakob van Artevelde

Over het gehele werk

auteurs