Dichtstuk over den heldenmoed der Vlamingen tegen de Franschen betoond onder het bestuur van den graaf Guy van Dampière(19de eeuw)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina VII] [p. VII] Ten gelegenheid van den letterstrijd. 't Was nacht voor 't droeve Euroop; Belloon steeg weêr ten wagen, En 't koor der Kunsten lag verpletterd door zijne as; De wereld beefde voor haar schrikbre geeselslagen, En 't edel Kunstloof week voor 't bloedig eergewas. 't Was nacht, de tastbre nacht van schand voor Neêrlands luister, Voor zijn' alouden roem en zijne gouden taal; Maar reeds ontwaakt zijn Leeuw, vergramt, breekt zijne kluister, En 't Vaderland verrijst, en glimt in vollen praal. Ja, Nederland mag U nog hulde en offers wijden, Taalbouwster, zielmeestres, volschoone Poezij! Gij liet van uwen troon een' bundel stralen glijden; De nacht van schande week, en Vondel's kroost was vrij; 't Was vrij en zong! – 't wist weêr in klanken 't uit te gieten, Dat nooit ontroofbaar erf, 't gevoel voor deugd en kunst, 't Wist voor de onsterfelijkheid zich vleugels aan te schieten; Zoo deelde 't juichend weêr in uwe dierbre gunst. Ten wedstrijd rigtten U en stad en dorp altaren; Elk ingewijde, met den eigen drift bezield, Wou daar uw heilig vuur zoo zorgzaam op bewaren, Als de eeuwge Stad eens 't vuur van Vesta onderhield. Ook Brugge kon Meceens en ware broeders wekken, Trad in het Kunstperk met des nabuurs steden op, Bestond een heiligdom de Muzen op te trekken; En 't rees door ijver en des Konings gunst in top. [pagina VIII] [p. VIII] ‘o Lust des Vaderlands, rechtschapen Nederlanders, Die zuivre hartetaal aan reine kunstmin paart, Ontwaakt bij 't staren op der Vaadren zegestranders; Bezingt het voorgeslacht: – het is uw' zangen waard! Welaan, der Belgen kroost, roem hunnen krijgslaurieren, Ontvlam de dankbre borst des naneefs door uw toon: Zie, Brugge reikt Hun die in 't strijdperk zegevieren Den hoogsten zangprijs met de schoonste burgerkroon.’ Zoo spraakt Gij tot de schaar van Neêrlands Harpenaren, Kunstlievend broederkoor! met vriendelijken mond, En mijne Dichtnimf speelde op verschgespannen snaren; Uw gunst vergeve wat zij roekloos onderstond. Wie slechts een bloemsieraad wil strenglen om de kruinen, Zoo rijk met krans op krans van Dafne's loof belaên, Hem moet de Zangberg met datzelfde groen omtuinen; Hier past uw orgellied, o Agrippijnsche zwaan! Een Maro doe ook de eer van dien August weêrgalmen, Door wien het Vaderland blinkt in der volken rij, Die in der Muzen loof trenst zege- en vredepalmen, En U ten pijler dient, eerwaarde Maatschappij! Uw naam, beschermers van de schoone Wetenschappen! Die mijner dichthulk tot een' wisse baak verstrekt, Die vlijt en kunst waardeert, en troont naar de eeretrappen, Zal door der eeuwen nacht ook nimmer zijn bedekt. Hij is met onzen Vorst en met de Vlaamsche Helden, Tot welker lof Ge ons spoort, de onsterfelijkheid gewijd, En 't nakroost zal U steeds met hen te zamen melden, Saturnus zijn ten trots en Zoil's ten spijt. Vorige Volgende