gevangenen, ongetwijfeld door hen aan de broeders gezonden, heeft om hetgeen gezegd wordt over den aard van hun opsluiting en over het prijs zingen om een “haan”, ook historische beteekenis’ (Dr. F.C.W.). Zie nog De Schrift. liedekens, Regist. nr. 302, en bl. 82-3.
Vgl. het fraaie lied: ‘Met bangicheden groot’ (De gevangen Rederykers te Lier), uit het laatste vierde der XVIde eeuw, uitgegeven door Willems, Oude Vl. ldr., 1848, nr. 38, bl. 85, naar het Hs. van Barth. Boeckx, nr. 14275 der K. Brusselsche Bibl. In de vierde strophe worden dezelfde klachten gehoord, die men in de derde strophe van bovenstaanden tekst verneemt:
Men hout alsoo geen wacht
als men doet, dach en nacht,
op ons, naer tspaens believen, enz.
Over B. Boeckx, zie hiervoren I, bl. 553 en 766, en II, bl. 1742.