Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2690]
| |
A.1.
‘Comt al van Zuyden en van Oosten,
die met sonden zijn belaen;
ick sal u wel vertroosten,
met mijn vleesch sal ick u versaen;
ick ben de fonteyne verheven,
die dorst heeft, die come naer;
die daer wt drinckt, sal eewich leven,’
spreect Christus int openbaer.
2.
‘Ick en ben hier niet gecomen,
o mensche, zijt dies wel vroet,
dat ick u soude verdoemen,
maer verlossen al met mijn bloet;
ick begheer in u herte te weunen,
daer moet geen ander in;
alleen moet ghy op my steunen,
oft ghy en comt niet daer ick bin.
| |
[pagina 2691]
| |
3.
‘Ick ben de wijnstock wtgesproten,’
spreect Christus, ‘verstaet mijn woort;
blijft vast in my gesloten,
ghy sult brengen goede vruchten voort;
maer laet ghy u verleyden,
dat ghy menschen troost aensiet,
ghy wort van den wijnstock gescheyden,
al u vruchten sullen doogen niet.’
4.
Hebt lief, mijn wtvercoren,
die u ter werelt doen quaet;
die u boosheyt leggen vooren,
bidt daer voor, 't is Christus raet;
want hij heeft selve gesproken
aen den cruyce met luyder stem:
‘och Vader, latet niet zijn gewroken,
ick bidde vergevet hen!
5.
‘En vreest niet al te samen;
mijn woort voor de werelt belijt,
of ic sal u beschamen
voor mijnen Vader gebenedijt;
aldus en wilt niet vreesen,
maer strijt met herten vro;
laet den knecht gelijck den meester wesen,
het belieft den Vader alsoo.
6.
‘Ick ben een goet herder wt der maten,
ic ga mijn schaepkens veur;
ick begeer mijn leven daer voor te laten,
ick ben de rechter deur;
en laet u niet verleyden
van die daer buyten der deuren passeert:
het zijn dieven en moordenaers beyde,’
spreect Christus, so hy ons leert.
7.
Niemant en comt tot den Vader
dan door den Sone Gods alleen;
hy bidt voor ons allegader,
weest doch met Christo te vreen;
wilt vast op hem betrouwen,
hy is de verworpen steen;
doet ghy t'niet, het sal u berouwen
als ghy van hier sult scheen.’
| |
[pagina 2692]
| |
8.
Prince Godt, aensiet ons ellenden,
hier in dit aertsche dal,
wilt uwen Geest hier neder senden,
die ons vertroosten sal;
so mogen wy u de eere geven
al inden hemelschen troon
door Christum; hy is ons leven,
wy verwachten van hem de croon.
| |
Tekst.A. Veelderhande liedekens, Amst. 1599, bl. 43 vo, ‘na de wijse: De vogelkens in der muyten’, hierboven weergegeven. Volgens Dr. F.C. Wieder, De Schrift. liedekens, 's-Grav. 1900, Regist. nr. 491, is dit lied reeds te vinden in Veelderhande liedekens, 1556. Het komt ook voor, telkens met dezelfde stemopgave, in Katholieke zangbundels, zooals: Dit is een schoon suyverlijck boecxken (geest. goedk. Antw. 1570), uitg. Amst. by Cornelis Claesz., z.j., bl. 36 vo; - Het hofken der geestelycker liedekens, Loven 1577, bl. 110; - Veelderhande Schrift. leysenen, 't Hantw., z.j., geest, goedk. 1587, sign. G-5 ro; - Het paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 81. In deze bundels luidt het slot: ‘dat wy eere moghen bewijsen // Godt en onsen medebroer; // soo moghen wij mede verrijsen // met Godt en zijne lieve Moer’. | |
[pagina 2693]
| |
Melodie.Souterl. 1570, Ps. 44; zie hiervoren I, nr. 98, bl. 412: ‘Die vogelkens in der muten’. | |
Tekst en melodie.B. Een Duytsch musyck-boeck, Antw. 1572, uitg. XXVI der Vereeniging voor N.-N. mzgsch. 1903, nr. 4, bl. 15, één strophe; de melodie naar de vierstemmige bewerking van Gerardus Turnhout. Bij het meerstemmig lied, waarin de muziek de hoofdrol speelde, werd gewoonlijk slechts de eerste strophe gedrukt. Gerardus Turnhout, geboren o. 1520 te Turnhout, kapelmeester van Philips II, stierf te Madrid in 1580. Wellicht is deze fraaie zang, die, alleen voor den aanvang, aan de oudere zangwijs herinnert, aan dien componist zelf te danken. |
|