Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2656]
| |
A. | |
Eerste melodie. | |
[pagina 2657]
| |
3.
Drie is drie,
drie patriarchen;
twee testamenten,
eenen God alleene, enz.
4.
Vier is viere,
vier evangelisten;
drie patriarchen, enz.
eenen God alleene, enz.
5.
Vyf is vyve,
vyf boeken van Moyses;
vier evangelisten, enz.
eenen God alleene, enz.
6.
Zes is zesse,
zes kruiken van Canaä;
vyf boeken van Moyses, enz.
eenen God alleene, enz.
7.
Zeven is zeven,
zeven sakramenten;
zes kruiken van Canaä, enz.
eenen God alleene, enz.
8.
Acht is achte,
acht zaligheden,
zeven sakramenten, enz.
eenen God alleene, enz.
9.
Negen is negen,
negen kooren der engelen;
acht zaligheden, enz.
eenen God alleene, enz.
10.
Tien is tiene,
tien geboden Gods;
negen kooren der engelen, enz.
eenen God alleene, enz.
11.
Elf is elve,
elf duyst maegdetjes;
tien geboden Gods, enz.
eenen God alleene, enz.
12.
Twaelf is twaelve,
twaelf apostelen,
elf duyst maegdetjes,
tien geboden Gods,
negen kooren der engelen,
acht zaligheden,
zeven sakramenten,
zes kruiken van Canaä,
vyf boeken van Moyses,
vier evangelisten,
drie patriarchen,
twee testamenten,
eenen God alleene,
een is God alleen,
en dat gelooven wy.
2, 1. is twee, lees: is tweë. - 3, 1. is drie, lees: is drië. | |
Tekst.A. De Coussemaker, Chants populaires des Flamands de France, 1856, nr. 43, bl. 129: ‘De twaelf getallen’. Dit lied, ten tijde van d.C. nog heel Fransch-Vlaanderen door bekend, is eene Nederlandsche lezing - aanverwante liederen bestaan bij de meeste Europeesche volkeren - van een Latijnsch lied: ‘Dic mihi, quid unus?’ Dit laatste zou, volgens Hersart de la Villemarqué, Barzaz-Breiz, Chants populaires de la Bretagne (1839), 9e édit. Paris 1903, bl. 1, eene omwerking zijn, in christelijken zin, van een door den verzamelaar opgevangen heidensch stuk: Ar Rannou (‘Les séries ou le Druide et l'enfant’) in ‘dialecte de Cornouaille’, eene samenspraak tusschen een Druïde als leermeester optredend en een kind. Als bron van den door hem medegedeelden Latijnschen tekst, wordt door de la V. | |
[pagina 2658]
| |
aangehaald een ‘Recueil de cantiques bretons du moyen-âge’, opnieuw uitgegeven in 1650 door Tanguy Guéguen, priester, en eene vollediger lezing (door d.C., t.a.p., herdrukt), hem verschaft door den abbé Henry. - ‘A quoi attribuer la présence de ce chant dans nos contrées’, vraagt d.C., die het Bretoensch lied tracht in verband te brengen met het Nederlandsche, ‘sinon à des circonstances analogues à celles qui sont signalées par M. de la Villemarqué. Il est probable qu'en Flandre, comme en Bretagne, on aura eu à combattre des influences druidiques qui avaient survécu à l'expulsion des Gaulois et après l'invasion des peuples du Nord.’ Prof. J. Vercoullie deed me opmerken, dat de Ar Rannou hem apocryphe toeschenen en de besluiten, door Hersart de la Villemarqué er uit afgeleid, onjuist. Immers het is a priori niet mogelijk, meent prof. Vercoullie, dat Oud-Keltische Druïdische formules ons zouden overgeleverd zijn als een modern Bretoensch gedicht. Daarbij de inhond zelf van dit gedicht is zoo gezocht en zoo gewrongen, dat hij rechtstreeks op een auteur wijst, die alleen van hooren zeggen iets van zijn stof kentGa naar voetnoot(1). Om historische redenen ook kan het gedicht niet Druïdisch zijn. De Armorische Kelten zijn tusschen de 5de en 7de eeuw uit Engeland gekomen en van Gallisch Keltisch is in Fransch Brittanje niets meer over (cf. Windisch in Gröber's Grundriss der Rom. Philol., I, 284 en 298). Hun taal is zuiver Engelsch-Keltisch; ook hun oudste historische overleveringen (hoofdmannen, bisschoppen, enz.) zijn Engelsch; de Engelsche Kelten waren reeds Christenen vóór de uitwijking, en eer de uitwijking was voltrokken, waren de bewoners van heel Armorica het ook. Dus kunnen de tegenwoordige barden niet, zooals Hersart d.l.V. (Barzaz-Breiz, bl. XIII) aanneemt, de nakomelingen zijn der voorchristelijke barden van Gallië. Maar in Cornwales, evenals in 't land van Wales, bestond eene litteraire overlevering, en zoo gebeurde het al eens dat moderne barden hun moderne onderwerpen in verband trachtten te brengen met hun verleden, b.v. in dit geval er een Druïdisch tintje aan gaven. Aanverwante teksten: a) Pol de Mont, in Volkskunde, Gent, I (1888), bl. 13: ‘Nieuwjaarlied van de X getallen’, aangeteekend te Baal bij Aarschot, zonder wijsaanduiding; - J. Cornelissen, Revue des traditions populaires, Paris, XIII (1898), bl. 503, met Fransche vertaling, insgelijks zonder wijsaanduiding; - b) 't Daghet, Hasselt III, 5de jaarg. (1889), bl. 21, ‘Oudejaarsavond-liêken uit Beverloo’, met eene variante uit Sint-Antonius-Brecht; - Rond den heerd, Brugge I (1866), bl. 367, nagenoeg dezelfde lezing, buiten den aanvang: ‘Twaalf apostelen // elf duizend maagden’ (Sinte Ursula en hare gezellinnen, martelaressen te Keulen in 453); - c) 't Daghet, Hasselt III, 6de jaarg. (1890), bl. 160, onder de liederen in de streek van Tessenderloo, daags voor nieuwjaarsdag aan de deuren gezongen; - d) J. Bols, Honderd oude Vl. liederen, 1897, nr. 49, bl. 103, met de melodie, gezongen in de omstreken van | |
[pagina 2659]
| |
Diest, en varianten van dezelve uit Westerloo, Alsemberg en Hoevenen; - Arn. Joos, Waasch idioticon, 1904, bl. 401, lezing zich bij de laatstgenoemde aansluitend. | |
Melodie.De drie zangwijzen hierboven zijn medegedeeld naar de Coussemaker, die voor de eerste de plaats niet aanduidt waar zij gezongen werd, de tweede als eene variante uit het kanton van Wormhout geeft, en de derde als eene variante uit het kanton van Burburg. | |
B.Een geloove van Christus verheven.
Abram die sprak Jacob (sic) mede
op den berg van Sionede,
op den dag van hede.
De Heere God leeft, die alles geeft,
die hemel en aarde geschapen heeft,
die 't drinken voor ons geschonken heeft,
die uit den bitteren kelk gedronken heeft.
Twee steenen tafels van Mozes geschreven.
Drij heilige Patriarchen.
Vier heilige Evangelisten.
Vijf bloedige wonden Christi.
Zes kruikjes gevuld met water en wijn;
de Heer heeft ze veranderd in koelen wijn
als God naar de bruiloft ging,
naar de bruiloft van Canna in Gallilei,
waar Jezus zijn eerste mirakeltje deed.
't Eerste mirakeltje dat God deed,
't was op Rigoors kasteeltje,
waar Mozes zijn tien geboden ontving.
Zeven gaven van God den Heiligen Geest,
God verleene ons gratie allermeest.
Acht zaligheden.
Negen chooren der engelen.
Tien geboden des Heeren.
Elf duizend maagden.
Twaalf ons' Heerens apostels.
Dertien kinderen van Israël.
Veertien, de purperrok.
Vijftien mysteriën.
Zestien, 't laatste avondmaal.
Zeventien knechten die 't kruis oprechten.
Achttien duizend soldaten.
Negentien, de teerlingen.
| |
[pagina 2660]
| |
Twintig, de doek van Veronica.
Een-en-twintig......
Twee-en-twintig.....
Drij-en-twintig......
Vier-en-twintig mannen in 't harnas.
Vijf-en-twintig, 't heilig graf.
| |
Tekst.B. Lootens et Feys, Chants populaires flamands, 1879, bl. 260, ‘Les nombres’ (Van de getallen) deel uitmakende van de ‘tellingen’, onder het zingen waarvan de kantwerksters hunne maliën telden. De uitgevers treden in eenige bijzonderheden over de wijze waarop dit stuk werd uitgevoerd. Zoowel als voor de overige door hen uitgegeven tellingen, werd hier gebruik gemaakt van de reciteerende formule, welke o.a. diende voor het lied van ‘Mi Adel en hir Alewijn’ (zie I, nr. 7, bl. 48 hiervoren). Juist onder het bespreken van de melodie van het voornoemde Druïdenlied, en na vastgesteld te hebben, dat zonder eenigen twijfel het recitatief de oudste vorm van den zang, ja van de muziek zelve is, wijst Oskar Fleisscher, Sammelbände der internationalen Musikgesellschaft, Leipzig, III (1902), bl. 185 vlg., op den hoogen ouderdom van dergelijke gereciteerde stukken. Bij L. en F., bl. 261-2, treft men nog twee andere liederen ‘van de getallen’ aan: ‘Dertien broon in een schapra’, en ‘Een doorntje getrokken uit Jesutjes kroontje’. Van het eerste dier stukken bestaat eene aanverwante Engelsche lezing voorkomende bij J.O. Halliwell, The nursery rhymes of England. In De(n) Amsterdammer van 25 September 1904, deelt N. van Hichtum, onder den titel: ‘Een héél oud lied’, een fragment mede met aanvang: ‘Een is onze wet’, dat zich aansluit bij een door Erk u. Böhme vermeld ‘oud-Hebreeuwsch paaschlied, waarin, in plaats van 12, zooals in de meeste andere vormen, dertien heilige getallen voorkomen.’ Het lied waarvan dit fragment deel uitmaakt, werd vroeger op verschillende dorpen ‘achter Dokkum’ gezongen. Dezelfde schrijver doet ook den tekst eener variante van A kennen, hem voorgezongen door een oud vrouwtje uit Alkmaar. - Van een bij de Joden gebruikelijk lied van de heilige dertien getallen, ontstaan uit een oud-Hebreeuwsch reeds in de Haggada voorkomend Paaschlied, vindt men de Duitsche vertaling bij Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, III, nr. 2132, bl. 829. Duitsche lezingen van ‘Die zwölf heiligen Zahlen’ komen voor bij laatstgenoemde schrijvers, t.a.p., bl. 825 vlg., die van het hier besproken lied mede bronnen aanduiden voor Denemarken, Frankrijk, Italië, Wendenland, Moravië en Nieuw-Griekenland. Hiervoren II, nr. 314, bl. 1119, zagen wij een wereldlijk lied ‘van de twaalf getallen’, nl. het lied: ‘'k Nemen uyt het glazeken een’, door Dr. G. Kalff als eene parodie van ‘Een is eene’ aangezien. Volgens Dr. J. Bolte, Eine geistliche Auslegung des Kartenspiels, in Zeitschrift des Vereins für Volkskunde in Berlin, 1901, bl. 376-406, en 1903, bl. 84-88, die, Erk u. Böhme's aanteekeningen op vele punten verbeterend en volledigend, eene uitgebreide studie wijdt aan: ‘Die Deutungen der Zahlenreihe 1-12’, is de oor- | |
[pagina 2661]
| |
sprong van den Latijnschen tekst: ‘Dic mihi quid est unus’, die ‘im mittelalterlichen Gottesdienste Verwendung gefunden zu haben scheint’, nog niet uit te maken; echter berust die tekst op de kristelijke symboliek der getallen, die reeds in de Vde eeuw bij den Bisschop Eucherius van Lyon wordt gevonden, in zijne geestelijke uitleggingen van bijbelsche woorden en begrippen. - Deze tekst gaf o.a. aanleiding in den aanvang der XVIIIde eeuw tot eene parodie, een studentenlied, onder den titel ‘Horae’, met aanvang: ‘O lector lectorum, dic mihi: quid est unus? Unus est oeconomus, qui regnat super ancillas in culina nostra’ (zie Bolte, t.a.p.; bl. 395; Erk u. Böhme, t.a.p., bl. 831). L.A. Bourgault-Ducoudray, Mélodies populaires de Basse-Bretagne, Paris 1885, bl. 104, deelt een getallen-lied mede: ‘Les commandements de Dieu’ (de Tien geboden). Tot de liederen ‘van de getallen’ of ‘opeenstapelende’ liederen, ook bij de Franschen onder den naam van ‘randonnées’ bekend, behooren: a) ‘Christene menschen al (Het geestelyk uer-slag), stemme: Ik drink den nieuwen most’ (voor de melodie zie hiervoren II, nr. 313, bl. 1108), te vinden onder nr. 20 van de losse bladen gedrukt o. het eerste kwart der XIXde eeuw te Gent, bij Van Paemel, en onder nr. 6 van de losse bladen omstreeks denzelfden tijd gedrukt te Antwerpen, bij J. Thys. In de tweede strophe leest men: Slaet de klok een, peyst wel,
eenen hemel, een' hell,
ook eenen God, Schepper van al dat leeft,
een maegd, die den Zoone Gods gebaert heeft,
een aerde, een zee, een dal, enz.
b) ‘Schoon het natuerlyk kaartspel (Christelyk en stichtbaer liedeken van het kaert-spel, of den uytleg van het natuerlyk Piquetspel door eene[n] Duytschen soldaet), stemme: Moet ik nog lang op schildwaght staen’, los blad 34 van Van Paemel, lied waarvan men bij denzelfden, los blad nr. 80, eene tweede bewerking vindt, met aanvang: ‘Eenen duytschen soldaet g'heel kloek’, voorgedragen op dezelfde wijs. Eene variante van deze tweede bewerking is te vinden met de melodie, bij J. Bols, t.a.p., nr. 50, bl. 109. Voor den tekst en de melodie: ‘Moet ik nog lang’, zie Nieuw lb. genaemd Het brabànds nachtegaelken, Gent I.C. van Paemel, z.j., bl. 21, aanvang en stemme: ‘Hoe moet ik hier op schildwagt staen’, en Lootens et Feys, t.a.p., nr. 101, bl. 193; - c) ‘Komt hier lief-hebbers van de kaert’, in Nieuw lb. genaemt den vogel Phenix, Duynkercke, E. Laurenz, z.j., geest. goedk. 1717, bl. 8, aangehaald door J. Bols, t.a.p., bl. 116. Dit lied beslaat zeventien strophen en is getiteld: ‘Geestelijck tydt-verdryf, of het Kaerte-spel der Godt-minnende zielen, vol wondere en seer schoone hemelsche meditatien’. - ‘Stemme: O Hollandt schoon, gy leeft in vrê’ (zie hiervoren III, nr. 679, bl. 2622: ‘Hoort, vrienden, luystert naer dit lied’). Het vangt aan: | |
[pagina 2662]
| |
Komt hier lief-hebbers van de kaert,
komt hier dit kaert-spel speelen;
soo jonck als oudt weest niet vervaert,
laet het u niet vervelen;
maer die wilt mede spelen gaen,
moeten eerst wel den troef verstaen,
en oock met Godt beginnen;
die verliest, die sal winnen.
Voor de bij andere volkeren bestaande lezingen, zie Dr. J. Bolte, t.a.p. Van Pater Fr. Joseph van de H. Barbara, ‘Carmelit Discals’, bestaat een lijvig boek getiteld: Het geestelyck kaert-spel met herten-troef, oft het spel der Liefde, 3de uitg., Antw., z.j., geest. goedk. 1666. |
|