| |
| |
| |
687. Ierusalem, ghy schoone stat.
Ierusalem, ghy schoone stat,
hoe staet ghy, bruyt, in mijn behaghen;
mijn ooghen maect ghy dick soo nat,
mijn herte doet ghy naer u iaeghen.
Want boven alle schoonheyt schoon
zijt ghy van buyten en van binnen,
soo dat tot uwen lof idoon
noch menschen zijn noch Seraphinnen.
O gulde son, o silver maen,
o sterr'kens blinckend' als robijnen,
maer die daer binnen eens mocht gaen,
duyst sonnen soud' hy vinden schijnen.
Schoon vader-lant, schoon vader-lant,
Godts aller triumphantsten throone,
in u is rijckdom abondant,
o salich, die u krijcht ten loone.
U mueren zijn van goude fijn,
bestroeyt met peerlen zijn u straten,
in u en is gheen sonne schijn,
want ghy schijnt selver boven maten.
| |
| |
Hoe schoon blinct daer den diamant,
hoe soetkens lacchen de saphieren,
oock den karbonckel triumphant
gheeft licht in duysentich manieren.
Tapijtsery en isser niet,
dit zijn Hierusalems tapijten;
de motten doens gheen verdriet,
den tijdt en kanse oock niet slijten.
Och schoon Sion, mijn liefste lief,
ghy hebt berooft alle mijn sinnen;
maer desen roof doet my gherief,
nu sal ick u alleen beminnen.
Dus roept mijn ziel: ‘o Heer, wanneer,
o wanneer sal ick van hier scheyden?
Naer u soo haeck ick even seer,
al wilt het vleesch my neer-waerts leyden.
‘Ick ben hier in het tranen dal,
den hooghen Thabor is daer boven;
och laet my met u vrienden al
u majesteyt eens salich loven.’
1, 1. Openbaring, XXI, 2. - 1, 4. t.: hert. - 3, 1. t.: soon. - 4, 2. t.: alle. - 5, 3. Openbaring, XXI, 23. - 6, 2. t.: lagghen. - 9, 1. t.: o Heere.
| |
Tekst.
Veelderhande Schrift. leysenen, Antw. z.j., geest. goedk. 1587, sign. A 4 ro, ‘op de wijse: O salich, heylich Bethlehem’; - Het prieel der gheest. mel., Brugghe 1609, bl. 191, ‘Van het hemelsche Hierusalem, op de wijse alsoot beghint’, hierboven weergegeven. In de uitg. Antw. 1617, bl. 170, zoowel als in Het Paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 229 (beide ‘op de wijse: O salich, heylich Bethleem’), is het lied onderteekend: P.B. - Verder wordt de tekst gevonden: Catholijck sanckboeck, Embrick (1620), exempl. z. titelblad 1633 (?), nr. 110, bl. 157, ‘op de wijse: O salich’, enz. - Het klein prieel der geest. melodyen, Luyck, z.j. (na 1620), bl. 180, ‘Van den heemel’, zonder wijsaanduiding; - Parnassus dat is den Blijen-bergh, Antw. 1623, bl. 155, ‘Ierusalem, ghy’, enz., zelfde wijsaanduiding; - Dit is een suyverlijck boeckxken, Amst., Corn. Dircksz. Kool, 1648, bl. 30, op de wijse: ‘O saligh’, enz. - Willems, Oude Vl. ldr., 1848, nr. 209, bl. 451, naar Het prieel, 1620. - Dit lied is eene verre navolging van de oude kerkhymne: ‘Urbs beata Jerusalem’ (in dedicatione ecclesiae vel altaris et anniversarii eorumdem). - Eene andere navolging van dezelfde hymne: ‘Liedeken van het hemelsch Ierusalem, stemme: O dochters van Ierusalem, etc’, met aanvang: ‘Ierusalem, o schoone stadt/
| |
| |
wat tongh sal uwen lof uytspreken’, is te vinden aan het slot van: Liefde-vier in den kers-nacht, Loven, geest. goedk. 1669.
De Latijnsche hymne: ‘Urbs beata Ierusalem, dicta pacis visio’, in gebruik bij de inwijding van kerk of altaar, dagteekent van de VIde of VIIde eeuw; zie Wackernagel, Das deutsche Kirchenlied, I (1864), nr. 124, bl. 84, en J. Julian, A dictionary of hymnology, 1892, bl. 1198. Deze laatste doet mede de Engelsche navolgingen kennen. Voor de Duitsche navolgingen en namelijk den tekst: ‘Jerusalem du selge Stadt’, zie W. Bäumker, Das Katholische deutsche Kirchenlied, II (1883), nr. 311, bl. 291-2 en nr. 367, bl. 332.
| |
Melodie.
Het prieel, 1609, t.a.p.; zie hiervoren III, nr. 491, bl. 1902, het lied: ‘O salich, heylich Bethleem’. - Willems, t.a.p., geeft de melodie zeer onnauwkeurig terug. - Baümker, Das kath. deutsche Kirchenlied, II, nr. 176, bl. 196, deelt naar eene Duitsche verzameling van 1631 eene variante mede voor het lied: ‘O Cöllen du heilige statt’. - Anders dan de voorgaande zangwijs, alhoewel voor een deel daaraan ontleend, klinkt de melodie te vinden in Den boeck der geest. sanghen (Bliiden requiem), Antw. 1631, bl. 128, ‘op de wijse: Jerusalem, ghy schoone stadt’.
‘Hierusalem’, enz. wordt aangehaald als wijs in: Den gheestelycken leeuwercker, Antw. 1645, bl. 368 voor: ‘O Judith, aldersterckste vrouw’; - Adr. Poirters, Ydelheyd des werelds (1640), uitg. Antw. 1714, bl. 183, voor: ‘Komt Jesu soet, komt in mijn hert’, en Het pelgrimken van Kevelaer door denzelfde (kerk. goedk. 1655), Kevelaer, z.j., bl. 47, voor het lied: ‘O Kevelaer gy schoone stad’. - Het lied: ‘Heer Ihesu wilt ghi mi bi staen’, nr. 176, van Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 208, heeft vijfregeligen strophenbouw en ook anderen versbouw dan het hier besproken. De wijs: ‘Hierusalem is so schoonen stadt’ door Een dev. voor het lied ‘Heer Ihesu’ aangegeven, slaat dienvolgens op een anderen tekst en eene andere melodie dan de hier bovenstaande. - B. van Haeften, Den lust-hof der christelijcke leeringhe, Antw. 1622, bl. 189, bevat een lied: ‘Wacht u, ghy catholijcken, wel’, op de wijs: ‘Ierusalem ghy schoone stadt’; de daarbijgevoegde melodie is eene variante van degene, die men aantreft in J. Harduyn's Goddelicke lof-sanghen, Ghendt, 1620, bl. 30, voor het lied: ‘Ghelijck een maghet’.
|
|