Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2645]
| |
A.1.
Nu laet ons alle danckbaer sijn
ons Heer, ons Godt, ons Vader,
die ons van bier, van wijn, van dranck
versaeyt heeft alle gader,
van vleys en ander goede spijs
ghecockt, bereyt seer menich wijs;
wilt hem u hert aencleven,
hij en sal u niet begeven.
2.
Die sone Godts gebenedijt
die willen wij mede loven,
die ons van sonden heeft bevrijdt
wanneer wij waren verschoven,
die soo minnelijck ons heeft ontfaen
ende inder noot niet af en wilt gaen;
bemint hem in dit leven,
hij en sal van u niet scheyden.
3.
Wij dancken oock Godt den heyligen Gheest
van sijnder visitatie
en hadden hij by ons niet gheweest
ons vreucht waer tribulatie;
| |
[pagina 2646]
| |
hij es een trooster int verdriet,
want sonder hem en sijn wij niet;
wilt hem u harte bereyden,
hij en sal van u niet scheyden.
4.
Wij willen die waert oock dancken seer
diet al heeft laeten coken,
hij heeft soo wel bewaert sijn eer
want ons en heeft niet ghebroken;
wij dancken oock dit gheselschap goet
en sijt vrolijck met herten soet;
dat ghijlien sijt ghecomen
wort danckbaerlijck ghenomen.
5.
Wij en willen oock vergeten niet
die van hier sijn ghescheyden,
op datse den Heer wt allen verdriet
al in sijn rijck wilt leyden;
want soo wij doen, sal ons gheschien,
wanneer wij uit dit leven vlien;
aldus soo wilt voor desen
eenen pater noster lesen.
6.
Wij willen ons wat verblijden nu
tis nu een dach van vreuchden,
van swaricheyt onsmaken schuw
soo mogen wij wat verieuchden;
den boghe en mach niet gespannen staen,
hier om altijt laet droefheyt gaen,
tis nu gheenen tijt van schreyen,
wij willen ons wat vermeyen.
4, 4. ghebroken = ontbroken. - 5, 6. uit bijgev. - 6, 3. t.: schouw. | |
[pagina 2647]
| |
2.
Den so?e Gods gebenedijt,
die willen wy mede loven,
die ons van sonden heeft bevrijt
doen wy waren verschoven;
die ons soo minlijck heeft versaet,
inder noot hem niet af en gaet;
op hem set u betrouwen,
ten sal u niet berouwen.
3.
Soo dancken wij oock den heyligen geest
van zijnder visitatie,
want had hy by ons niet geweest
ons vreucht was tribulatie;
hy is ons vertrooster int verdriet,
sonder hem vermoghen wy niet;
wilt hem u hart bereyden,
hy sal niet van u scheyden.
4.
Soo dancken wy ons lieve bruydt,
dat sy by ons wil blijven,
en drinckt die bekertgen noch eens wt,
den Heer wil al op schrijven;
den booch mach niet ghespannen staen,
ick hoep' het sal ons wel vergaen,
tis nu gheen tijt van schreyen,
wy willen ons gaen vermeyen.
5.
Ons vrienden willen wy dancken seer,
diet al hebben doen koken;
sy hebben soo wel bewaert haer eer,
want ons heeft niet ontbroken;
so bidden wy dit gheselschap soet,
vrolijck te wesen met harten goet;
dat wy hier zyn ghecomen,
dat wert in danck ghenomen.
6.
Soo willen wy oock vergheten niet
die van hier zyn ghescheyden,
datse den Heer wt alle verdriet,
in zijn rijck wil gheleyden.
Soo als wy doen, sal ons gheschien,
wanneer wy ut dit leven zijn;
daerom soo wilt voor desen
een pater noster lesen.
| |
[pagina 2648]
| |
TekstA. Het hofken der geest. liedekens, Loven 1577, bl. 183, ‘een gheestelijc liedeken, om op die gratie te singen’, hierboven weergegeven; - Een suyverlick boecxken begrypende alle de geestelicke liedekens gemaeckt eertyds by de salige Thonis Harmansz van Wervers-hoef, enz. (1ste uitg. c. 1600), uitg. Amst. 1643, achteraan het titelblad, zonder str. 6. - Het Paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, nr. 15, bl. 25, ‘eene andere gratie: op de wijse alsoo't beghint’, zonder str. 6. - Passy, Paasch en Pincxster gezangen door J[an] S[tichter], Amst. [1740], bl. 92, zonder opschrift, mede zonder str. 6. Eene lezing: ‘Nu laet ons allen danckbaer sijn’, 6 str., komt nog voor in nr. 17 van het Tilburgsch Hs. beschreven door H. Roes, in Dietsche warande, N.R.X (1897), bl. 261 vlg. Naar A en B geeft Hoffmann v.F., Niederländische Volksldr., 1856, nr. 177, bl. 314, eene keus bevattende met varianten str. 1-4 van B, str. 4 en 6 van A, met deze aanteekening: ‘Schon die Ueberschrift, oud gracy lied // zeigt an, dass es ein altes Lied ist. Es wurde wahrscheinlich zu Ende des Hochzeitschmauses gesungen’. - De lezing A zal wel de oudste zijn. B. Nieu Amstelredams lb. 1591, bl. 34, ‘een gracy-lied’, zonder wijsaanduiding, opgenomen onder de ‘Tafel-liedekens’, hierboven weergegeven; - Groot Hoorns lb., uitg. Amst. z.j. bl. 51, ‘Oude gratielied’, zonder wijsaanduiding; - herdrukt in moderne spelling door Dr. J. van Vloten, Nederlandsch lb., 's-Grav. 1850, bl. 13; - Thirsis minnewit, Amst. z.j. (c. 1752), III, 113, ‘Oud gracy liedt’. Nergens heeft het lied wijsaanduiding. Aan het slot van het lied in Nieu Amst. lb. leest men:
Nota.
Ghy menschen kint, u wel versint,
eert valt te laet,
dat u Gods hand, ons beste pant,
toch niet en slaet.
Aangeh. als stem in: Wouter Verhees Hs., c. 1609 (beschreven door Dr. G. Kalff, Tijdschr. voor Nederl. t. en letterk., Leiden, 1885, bl. 137-186) bl. 195, voor: ‘Wye wil hooren een nyeuwe lyedt (Een taeffellyetjen)’; - Den Bloem-hof van de Nederlantsche Ieught, Amst. 1613, bl. 14, voor: ‘Comt vlugghe bode van de min’; - 't Geestelijk kruydt-hofken, Alckmaer, 1664, 466 voor: ‘Wilt hooren een gelijckenis’; - 't Groot achter-hofken, Alckmaer, 1664, bl. 105, voor: ‘Nu vrolijck weest, nu vrolijck weest’; - J.C. Mayvogel, Vermakelycke bruylofs-kroon, Amst. c. 1699, bl. 112, voor: ‘Die hem ter zeewaert in begeeft’. | |
Melodie.Den lust-hof der christelycke leeringhe, Antw. 1622, bl. 324, voor: ‘Acht saligheden hebt ghy / Heer’. |
|