Tekst.
A. Hoffmann v.F., Niederländische geistl. Ldr., 1854, nr. 99, bl. 196, ‘Van Paeschen’, naar het XVde-eeuwsch Berlijnsch Hs. 8,185; - Dr. J.A.N. Knuttel, Het geest. lied in de Nederlanden voor de Kerkhervorming, Rott. 1906, bl. 180. De schrijver stelt de vraag, of we hier eene aaneenhechting van twee liederfragmenten voor ons hebben, dan wel of de dichteres (?) geheel uit haar rol gevallen is. Het laatste lijkt hem het waarschijnlijkst. Wat hem vooral treft is: ‘Magdalena verschijnend als Jezus' zedelijke meerdere en de klagende (ziel), die eigenlijk het dispuut wint.’
B1. Edm. vander Straeten, Les billets des rois en Flandre, Gand 1892, bl. 157, door den heer Putman, onderwijzer, aangeteekend in de omstreken van Oudenaarde (1 str.); - B2. Vlaamsche zanten, maandschrift, Sint-Nicolaas, IV (1902), bl. 41, mededeeling van A.L. Duprez.
Van dit lied bestaan verschillende lezingen, nauwelijks te herkennen afstammelingen van tekst A, zooals: 't Daghet, Hasselt I (1885), bl. 76, uit Zolder; - Id., bl. 78, uit Coursel (Klein-Frankrijk); - Id., bl. 115, uit St. Truiden, 3 str., waarvan de eerste ineenloopt met het lied: ‘Ik stond op Neerlands bergen (Van de drie ruitertjes)’; - Id., III, VIde jaarg. (1890), bl. 160, uit de omstreken van Tessenderloo; - Pol de Mont, Volkskunde, Gent, I (1888), bl. 13, uit Wetteren; - Dr. G.J. Boekenoogen, Onze rijmen, Leiden 1893, bl. 58; - J. Bols, Honderd oude Vlaamsche liederen, 1897, nr. 25, bl. 44, Drijkoningenlied op Maria Magdalena; - Blyau en Tasseel, Iepersch oud-lb., 2de aflev., Gent 1902, bl. 90, 6 str., waarvan de laatste luidt: