| |
| |
| |
670. Ghy mannen ende vrouwen wilt doch gedachtig wesen.
Ghy mannen ende vrouwen wilt doch gedachtig wesen,
wat er in Babilonien is geschiet:
al van Susanna schoon, die reyn was uyt gelesen,
hoe dat sy is gecomen int swaer verdriet.
Susanna vreesden den Heere en sy was getrouwe,
met Joachim haeren man in liefde vereent;
maer sy werdt belogen van twee oude rabauwen,
so dat men se sou hebben ter doot gesteent.
Susanna die ginck dagelyckx in haeren bogaert baden,
op dat sy haer waschen ende reynigen sou;
dat vernaemen twee rechters geseten inden rade,
sy verliefden op Susanna, die schoone vrou.
Dese twee oude rechters gingen eens raet versieren,
sy claechden malcanderen haeren noot:
‘oft wy Susanna niet en costen schoffieren,
dat wyse mochten oordeelen totter doot.
| |
| |
‘Eenen valschen eet willen wy daerom sweeren,
connen wy niet volbrengen ons begeerten valsch,
dat wyse met eenen jongelinck hebben sien boeleeren;
soo compt sy van stonden aen om den hals.’
Sy hielden toen tertijt Godts geboden al soo reene,
soo wie in overspel was bekent,
waerent mans oft vrouwen, men wierpse doot met steene;
maer overspel regneert nu doort gantse lant!
Susanna sprack alsdan tot haere maechden koene:
‘nu sluyt al de poorten van den bogaert ras.’
Si ginck haer waschen en baden in haeren bogaert groene,
gelyck sy alle dagen gewoonelyck was.
Dese twee oude boeven die lagen daer verborgen;
wanneer sy aenschouden haer schoon jonge lijf,
soo quamen sy gesprongen en spraecken sonder sorgen:
‘heden moet gy wesen tot onsen gerijf.’
Susanna van verveertheyt en conde nau gespreecken,
sy riep aen Godt den Heere met groot verdriet:
‘al soudt gy my van stonden aen het hert afsteecken,
soo en doen ick nochtans uwen wille niet.’
- ‘Soo sult gy daerom sterven,’ riepen die oude heeren,
‘wy sullen u beclagen aen Joachim, uwen man,
dat wy u hebben sien met eenen jongelinck boeleeren,
en hebben u genomen met gewelt daer van.’
- ‘Soo sal ick dan de doot ontschuldich lyden,
en houden Godts geboden uyt liefde groot;
soo sal ick my hier naermals met den Heere verblyden,
want overspel die erme siele doot.’
Deze twee oude boeven ghingen daer vermonden
aen Joachim, haeren man, int gerecht verclaert,
hoe dat sy Susanna in overspel hadden bevonden
onder eenen boom in haeren bogaert.
Susanna wert gevangen en deerelyck gebonden,
haer vrinden die schreyden al, cleyn en groot;
dese twee valsche rechters tegen haer stonden,
sy swoeren daer Susanna onschuldich ter doot.
| |
| |
Susanna wert verwesen met groot geweene,
dus waeren dees twee oude boeven verblijt;
dat mense soude steenen, was haer lieden meenen,
maer Godt den Heere heeft Susanna bevrijt.
Susanna ginck ter doot met weenen en kermen,
sy custen haeren man met traenen, bemint:
‘vrouken weest verblijt, gy en sult niet sterven,’
spraeck daer Daniel, een cleyne kint.
Daniel nam die twee oude, elck besonder;
hij sprack: ‘onder wat boom saecht gy dese, heer?’
- ‘t'Was eenen grooten kersenboom daer sy lagen onder;’
den anderen sprack: ‘Onder eenen peereleer.’
- ‘Gy hebt valschelyck belogen Susanna Godt verheven,
daeromme soo sult gij de doot ontfaen;
men sal u selven steenigen en brengen om 't leven,
en Susanna sal men vry laten gaen.’
Daniel sprack tot die heeren int vertrecken:
‘siet dat gy niemant meer ontschuldich oordeelt ter doot,
als dees twee oude rechters, om haer quaet te bedecken,
oft Godt sal u plagen, cleyn en groot.’
Oorlof, gy vroukens, wildy den Heere behagen,
soo moet gy overspel verlaten tot inder doot,
en oock gy, jonge dochters, wilt u eerlyck dragen,
leeft naer Godts geboden, cleyn en groot.
1, 2. er bijgev. - 4, 1. versieren = verzinnen. - 4, 2. t.: clachden. - 4, 3. en costen schoffieren. Kiliaen: schoffieren oft schenden eene maeght. - 6, 1. t.: Sy hilden. - 6, 3. men wirp doot, enz. - 7, 1. alsdan bijgev. - 7, 2. t.: des boogaerts. - 7, 4. gewoonelyck = gewoon. - 8, 4. t.: gerief. - 10, 3. t.: boeleren. - 11, 4. t.: sile. - 13, 2. t.: schryden. - 16, 2. heer bijgev.: Bybelsche hist. liedekens: ‘onder wat boom sachdy de vrouw van veer?’ - 19, 1. t.: wilt den.
| |
Tekst.
Lb. met emblemata, Hs. van o. 1635, nr. 19544 der K. Brusselsche Bibliotheek, nr. 56 van het Hs., ‘liedeken op de wyse: Verjubileert u ghy Venus jonghen’, hierboven weergegeven; - Bybelsche hystorie-liedekens, Dordrecht 1704, bl. 98, stemme: ‘Als 't begint’, zelfde getal strophen, met eenige varianten. Het verhaal van Susanna neemt zijn oorsprong in Daniel (Apocrief), XIII, 23.
| |
| |
Een ander lied op hetzelfde onderwerp: ‘Wij vinden claer beschreven’, komt voor in Het tweede liedeboeck, Amst. 1583; zie hiervoren I, bl. 780. Daarenboven hebben wij in Een Duytsch musyck boeck, Loven, 1572, in partituur verschenen als uitgave XXVI der Vereeniging voor N.-N. mzgsch., Amst.-Leipzig, 1903 (over de teksten van dit lb., zie het Tijdschrift uitgegeven door dezelfde Vereeniging, III, 1891, bl. 125 vlg.), nrs. 19 en 30, bl. 62 en 104, twee meerstemmige bewerkingen, de eerste door Lud. Episcopius, de tweede door Gerardus Turnhout, van een lied: ‘Susanna haer baiende in een fontein’. Te oordeelen naar de eenige tot hiertoe bekende strophe van den Nederlandschen tekst, is deze laatste eene navolging van het Fransche lied: ‘Suzanne, un jour d'amour sollicitée’. Het thema van gemelde bewerkingen verschilt nochtans met de melodie van het Fransche lied. Over dit laatste kan men raadplegen: Dr. J.P.N. Land, Het luitboek van Thysius, nr. 119; - Weckerlin, Bibliothèque du Conservatoire, catalogue bibliographique, Paris 1885, bl. 219; - Id., L'ancienne chanson populaire en France, Paris 1887, bl. 448; - Id., Chansons populaires du pays de France, Paris, I (1903), bl. 237; - J. Tiersot, La chanson populaire en France, Paris 1889, bl. 472. - De wijs: ‘Suzanne, un jour’ komt voor onder de melodieën van het 17de-eeuwsch Brusselsch beiaardboek beschreven door Edm. van der Straeten, La musique aux Pays-Bas, V (1880), bl. 35; zie mede onze verhandeling: Het eenstemmig... lied, Gent 1896, bl. 291. - Livre VII des chansons vulgaires, Amst., Paulus Matthysz., z.j. (zie hiervoren III, bl. 1939), bevat insgelijks een lied: ‘Susanne een reys verzocht tot wulpsche minne’. - Een ander Fransch Susanna-lied: ‘Approchez vous, âmes fidèles’, wordt aangehaald door Alexis Soccard, Noëls et cantiques, Paris 1865, bl. 100.
| |
Melodie.
C.J. Wits, Stichtelijcke tydt-kortinge, Enchuysen, 1655, bl. 217: ‘Ghedenckwaerdige gerechtigheyt eeniger Persianen; dienstigh tot opweekinghe der Christenen. Op de stemme van Susanna. Ofte / O! nacht, jeloerse nacht’, hierboven weergegeven.
Met het opschrift: ‘Susanna’, vindt men, onder nr. 18 der O. en n. Hollantse boerenlieties, 2de uitg., Amst. c. 1700, nog eene andere lezing:
Zie hiervoren I, nr. 165, bl. 615 en III, nr. 510, bl. 1975, en vgl. de lezing van de O. en n. hollantse boerenlieties, met de melodie F, hiervoren I, bl. 620.
De wijs van ‘Susanna ofte Esprits qui souspirez’, wordt aangehaald bij Bredero, uitg. Amst. 1890, De groote bron der minnen (1622), bl. 435, voor: ‘Ia, mijn bedroefden geest’, en bl. 490, voor: ‘Ay hooch verheven ziel’; - Id., Aendachtigh liedt-boeck, bl. 528; voor: ‘Wat staet ghy dus en suft?’ en bl. 531, voor: ‘Daer synder nu soo veel’. - De wijs: ‘Esprits qui soupirez’, wordt nog bij denzelfden,
| |
| |
t.a.p., aangehaald, bl. 421, voor: ‘Adieu schoonheden preuts’; bl. 436, ook met de wijsaanduiding: ‘Indien het clagen can [versachten d'ongenade’], voor: ‘Och snelle winden’; bl. 449, voor: ‘De moeyelijcke strijt’; bl. 514, voor: ‘Als 't oogh van mijn gemoed’; bl. 530, voor: ‘Hoe star-ooght mijn gesicht?’; bl. 558, voor: ‘O ghy neus-wyse hoop!’
‘Esprits qui soupirez’, etc. wordt ook aangehaald voor een twaalftal liederen van Hooft: ‘Soo 'ck heb gemint, en min’; - ‘Ick loos de suchten’ - het reeds gemelde: ‘Indien het clagen can versachten d'ongenade’, enz.; zie de volledige uitgave van Dr. F.A. Stoett, Amst. 1899, I, bl. 11, 22, 25, enz. - Het lied: ‘Indien het clagen’, enz. had nog voor wijsaanduiding (zie Dr. Stoett, t.a.p., bl. 337): ‘Amynte l'amoureux dont la plus riche gloire’, wijs die ook diende voor twee liederen van Bredero, De groote bron, uitg. 1890, bl. 372: ‘Ay schoone dochter blont’, en bl. 436, het reeds vermelde: ‘Och snelle winden’. - Op de wyse van Susanna: ‘Ghy mannen ende vrouwen, wilt doch gedachtig [wesen]’, zong men het lied: ‘Hoort toe altesamen int gemeyne’ (1576); zie H.J. van Lummel, Nieuw Geuzenlied-boek, nr. 113, bl. 257.
Het door het Lb. met emblemata als wijs voorschreven lied: ‘Verjubileert u ghy, Venus jonghen’, doet zich mede voor onder nr. 43 van deze verzameling, waar het omgekeerd tot wijs voert: ‘Van Susanna’. - ‘Verjubileert u ghy Venus jonghen’ wordt aangegeven als wijs in Veelderhande liedekens, te coope tot Amsterdam 1599, bl. 213 vo en 282 ro, voor: ‘Mijnen gheest die heeft altoos verlanghen’, en ‘Cranckheyt des vleesch / nu wilt u treuren laten’, alsmede in: Refereinen en liedekens van diversche rhetoricienen, Brussel 1563, bl. 51, voor: ‘Wilt wt den slape’.
Anderen strophenbouw hebben de liederen te vinden in Het tweede deel der gheestelijcke sanghen, Ghendt, 1674, bl. 14 en 114: ‘Op Susannas liedeken (oft) Bedroefde hertekens (oft) Die blijde sielen’. Voor de laatste twee liederen zie hiervoren I, nr. 124, bl. 483: ‘Bedroefde herteken’, en II, nr. 429, bl. 1599: ‘Slaet op den trommele’.
Het lied: ‘Esprits’, enz. wordt nog als zangwijs aangetroffen bij Mr. Joan Blasius, Fidamants kusjes, enz., Amst. 1663, bl. 110, voor: ‘Hoewel gy in uw dienst my onderdanig maakte’, en bij Jan Luyken, Duitsche lier, 2de druk, 's-Grav. 1783, bl. 11, waar men leest: ‘Esprits quefeupires (sic), etc. // o nuit jalouse nuit’, voor: ‘Komt weste windtje, dat de bladertjes doet beven’, en bl. 53, voor: ‘O Astor! wilt gy nu voor Leontine vluchten?’ - Tekst en melodie, zonder naam van dichter noch componist, komen voor bij Gabriel Bataille, Airs de differents autheurs, mis en tablature de luth, Paris, P. Ballard, I (1612), bl. 66, en met enkele varianten in La pieuse alouette, Valencienne 1619, I, bl. 121.
Het mede hierboven aangehaalde Fransche lied: ‘Aminte l'amoureux’, is insgelijks te vinden onder Bataille's luitverzameling, IV, 1613, bl. 25, zonder naamaanduiding van dichter noch componist.
|
|