Tekst.
I. Stalpaert, Extractum catholicum, Antw. 1631, bl. 552, naar het Hooglied 6,12, ‘stem: Amarillida bella’; - Catholijck sanckboeck, uitg. zonder titelblad, Embrick 1633 (?) bl. 149, zonder wijsaanduiding; - Den gheest. nachtegael, Antw. 1634, I, 36, ‘Aenspraeck Christi tot den sondaer’; - Theodotus, Het paradys der geest. en kerck. lof-sangen, uitg. 1648, bl. 666. - De eerste strophe van een Duitsch lied, op hetzelfde onderwerp: ‘Sulamitis lass fahren’, naar eene verzameling van 1671, is te vinden bij Bäumker, Das Kath. deutsche Kirchenl., II, nr. 269, bl. 264.
Aangeh. als stem door P.C. Hooft, in: Stryd of kamp tusschen kuyschheyd en geylheyd. Amsterdam, I.A. Calom, 1625. K 4 vo, voor: ‘Kraft met smeeckende geluyen’, L 4 vo, ‘Seght my Sylvia, seght my’, L 5 vo, ‘Comt wemoedige tranen’, en het lied voorkomende in alle uitgaven der Gedichten: ‘Edel paer, zielzoete lichten’; - P. Adr. Poirters, Ydelheyt des werelts (1645) 1714, bl. 184, voor: ‘Myne vrienden, ô vrienden’; - J.H. Krul, Pampiere wereld, 1644, 1ste deel, bl. 165, voor: ‘Christe Iesu! Gods zone’; 4de deel, bl. 61, 63, 65, voor: ‘Al mijn zuchjes, en klagten’; - ‘Alderschoonste goddinne’; - ‘Rozamonda mijn waerde’. Dit laatste vindt men terug in Het nieuwe vermakelyke Thirsis minnewit, vierde deel, Amst. 1731, bl. 120; - Den singende zwaan (1655), Leyden 1728, ‘stem: Sulamite keert weder’, ook als: ‘Sulamite’ enz. ofte ‘Amaril mia bella’, bl. 139, 141, 163, 410; - Kers-nacht en de naervolgende dagen, Antw. z.j., bl. 27, voor: ‘Trekt nu herders te gader’. - J. Luyken, Duitsche lier, uitg. 's-Grav. 1783, bl. 6, voor: ‘Wie spant de kroon der schoone’. Zie verder Dr. F.A. Stoett, Gedichten van P.C. Hooft, Amst. 1899, I, bl. 397.
In Het geestelyck Iubilee, van Ioannes van Sambeeck, P.D.S.I., Antw. 1663, bl. 286 en 288, vindt men een lied: ‘O Sulamite keert weerom’ en een ander: ‘Sulamite komt nader // siet uwen Jesum aen’. Dit laatste heeft tot wijsaanduiding: ‘Amarilly mia bella, of Sulamite keert weder’, aanvang van Stalpaert's lied.