Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2536]
| |
[11. Heiligenliederen]659. Ic sat wel seer bedrovet.
| |
[pagina 2537]
| |
5.
O suete Magdalena,
myn hert dat maec bereit
mit uwer sueter beden
tot synre lieflicheit,
ende dat ic gevryet moet syn
van alre eertscher mynnen
ende van alre hertzen pyn.
6.
Ende dat ic nu moet mynnen,
die my gescapen heeft,
wt alle mynre sinnen,
die my gemynnet heeft
ende is gestorven doet,
om dat hi my soud verlossen
ende vryen van alre noet.
1, 3. ic begán, de arsis na den slag ontbreekt. - 1, 4. t.: soe wode doet. - 4, 2. luket op = doe open. - 6, 3, t.: wt al. | |
Tekst.W. Bäumker, Niederl. geistl. Ldr. nr. 46, Vierteljahrsschrift 1888, bl. 243, naar het Hs. van Weenen nr. 7970; - Dr. J.A.N. Knuttel, Het geest. lied in de Nederlanden voor de Kerkhervorming, Rott. 1906, bl. 279. ‘Het is het eenige voorbeeld’, zegt Dr. Kn., ‘van het richten van een lied tot een heilige voor een bepaald doel en tevens het eenige lied, waarin alleen en onbetwistbaar aardsche liefde - gansch wat anders dan “minne der creaturen” - als oorzaak der bekommering wordt genoemd.’ - De heilige Magdalena wordt hier, volgens de leering der Kerk, door een zondaar, wellicht door eene zondares, aangeroepen als voorspreekster bij God. | |
Melodie.W. Bäumker, t.a.p. Deze melodie is eene minder goed bewaarde lezing van de voortreffelijke zangwijs: ‘Die alresoetste Jesus’, medegedeeld hiervoren III, nr. 575, bl. 2258, lezing A. Over andere Magdalena-liederen, zie Dr. Knuttel, t.a.p. |
|