Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2527]
| |
655. Het was een maghet suyver en net.1.
Het was een maghet suyver en net
wt Davidts stadt gheboren,
het staet gheschreven inde wet,
van Godt was sy verkoren;
sy was tot allen stonden
suyver van alle sonden;
sy is voor waer ‘en spieghel klaer
voor u, o maeghden eerbaer.
2.
Den vijfentwintichsten van meert,
de maen oudt vijfthien daghen,
den enghel quam met eeren weert
tot haer, naer Godts behaghen;
| |
[pagina 2528]
| |
doen was verwondert seere
de edel maghet teere,
als sy daer sagh ,, het claer ghewagh,
Godts enghel door den dagh.
3.
Hy sprack haer aen met groot oodtmoet:
‘ave gratia plena.’
- ‘Van waer soo comt my dese groet?’
sprack die maghet Maria.
Hy sprack met klaer vermonden:
‘ghy hebt gratie gevonden,
weest niet vervaert ,, noch ook beswaert,
ghy zijt van Godt bewaert.
4.
‘Ghy sult ontfanghen eenen soon,
die ghy sult Iesum noemen;
hy sal besitten Davidts throon,
eeuwelijck sonder roemen.’
Sy sprack: ‘wilt dit bedieden,
hoe can't in my geschieden?
gheen man en kent ,, oft staet gheprent
in mijn hert ongheschent.’
5.
‘O maghet, en verschrickt u niet,
Godts cracht sal u bewaeren;
Elisabeth, u nichte, siet,
die is boven haer jaeren,
sy heeft nu met verlanghen
nochtans een soon ontfanghen;
ghy sult, certeyn ,, zijn maghet reyn
en Godts moeder alleyn.’
6.
Als sy dees woorden hadde ghehoort,
sprack sy met ootmoet seere:
‘laet my gheschieden naer u woort,
siet de dienstmaeght des Heere.’
Terstont quam daer seer krachtigh
de Sone Godts waarachtigh,
in de fonteyn ,, suiver en reyn
veur ons alle ghemeyn.
1, 8. o bijgev. - 2, 1. t.: twintigh van. - 2, 7, het claer ghewagh = de duidelijke beweging. | |
[pagina 2529]
| |
Tekst.Veelderhande Schrifturelijcke leysenen, Antw. z.j. (geest. goedk. 1587), Sign. D 3 ro, ‘op de wijse: Het was een rijck borghers kint, etc.’, hierboven weergegeven; - Parnassus dat is den Blijen-bergh, Antw. 1623, den tweeden druk (privilegie 1619), bl. 30, ‘op de wijse: Het wasser een rijck’, enz., geteekend A.I. Zie over dit handteeken: V.A. de la Montagne, in Tijdschr. voor boek- en bibliotheekwezen, Antw. I (1903), bl. 160; - Den gheest. speel-waghen, Antw. 1671, bl. 228, en Den blijden wegh tot Bethleem, Antw. 1645, bl. 211, telkens zelfde wijs, zelfde tekst; - Lootens et Feys, 1879, Chants populaires flamands, nr. 1, bl. 1, zelfde tekst buiten eenige lichte varianten, door de uitgevers opgeteekend in 1868, met de melodie, uit den mond eener vrouw ruim negentig jaar oud. - Het Duitsche lied vermeld door L. en F.: ‘Ein junckfraw schön und ausserwelt’, te vinden bij Wackernagel, Das deutsche Kirchenlied, II (1867), nr. 1143, bl. 918, en bij Uhland, Volksldr., 1844, nr. 321, heeft met het bovenstaande buiten het onderwerp (Maria-boodschap) niets gemeens. | |
Melodie.Lootens et Feys, t.a.p., hierboven weergegeven; - Evang. leeuwerck, Antw. 1682, I, bl. 57, met wijsaanduiding: ‘'t Was een maghet suyver en net’, minder goede lezing: Ga naar voetnoot(1) O menschen / wacht u voor 't ge-breck
Van vuy - le las - te - rin - gen:
Want ghy u naes - ten geeft een vleck:
Maer u self son-der-lin-gen.
Gy geeft u ziel een won - de /
Door de - se snoo - de zon - de:
Al- soo wel- eer het Joodts volck seer
Ge - las - tert heeft de Heer.
L. en F. vonden aangeteekend op een exemplaar van Den boeck der gheest. sanghen (Bliiden requiem), Antw. 1631, bl. 87, bij de wijs: ‘Het was een fraey rijcks borghers kindt’, de stem: ‘Het [was een] maghet suijver en net: in david stadt’, voor het lied: ‘Vervremt was die ghestorven siel'’. Blijkens de Gentsche uitgave van Den boeck der gheest. sanghen, 1674, I, bl. 50, werd het laatstgenoemde lied voorgedragen ‘op de wijse: Het was een fray rijck borghers kint (oft) Het was een maghet suyver en reyn’. Deze dubbele wijsaanduiding vindt men ook voor het lied: ‘Tot naerder eynd' door dit begin’, aangegeven op bl. 61 van het tweede deel derzelfde Gentsche uitgave. - Zie hiervoren II, nr. 293, bl. 1046: ‘Het was een fraey’, enz. |