bl. 2175. In laatstgenoemde verzameling, bl. 56 ro, heeft het lied: ‘Och legdy nu en slaept o levende Gods soone’ (zie hiervoren I, t.a.p.), nochtans mede tot wijsaanduiding: ‘Hoe lustelic is ons die coele mey ghedaen’.
Eene andere lezing, 4 str., variante van str. 1, 2, 4 en 5 van bovenstaanden tekst, is te vinden, met de zangwijs, in Het prieel der gheest. melodie, Brugghe 1609, bl. 166, en zonder deze, in Het Paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 208, ‘op de wijse: ‘Hoe lustelijck is ons’, enz.; - Catholijck sanckboeck (later verschenen als Gheest. harmonie), Embrick 1621, exemplaar zonder titelblad, uitg. 1633 (?), nr. 45, bl. 59, zonder wijsaanduiding.
Vlaamsche zanten, maandschrift, Sint-Nikolaas, III (1901), bl. 180, 8 str., nagezongen door Cam. Verberckt, Liezele (Antwerpen), en met de aanteekening: ‘Item geestelycker melodye, 1620’.
Dit lied wordt aangehaald door Dr. J.A.N. Knuttel, Het geest. lied in de Nederl. voor de Kerkhervorming, Rott. 1906, bl. 311, onder de ‘vermanende liederen’. De melodie voorkomende in Het prieel, t.a.p., ook bij Stalpaert, Extract. catholicum, Loven 1631, bl. 4, voor: ‘Waerom is't dat ghy maeckt’, ontdaan van de fioritures, die zij in beide uitgaven heeft verkregen, luidt aldus:
Be - reyt u huys ter stont,
niet langhe en moech-dy le - ven;
Al si - dy nu ghe - sont,
schoonheyt sal u be - ghe - ven;
Al si - dy schoon oft rijck,
ten mach niet lan - ghe due - ren.
Hi staet seer wanc-ke - lijck,
die rust op cre - a - tue - ren.
Eene derde melodie met wijsaanduiding: ‘Bereydt u huys terstondt’, voor het lied: ‘Betert, o sondaer quaed // u leven ende seden’, is te vinden bij B. van Haeften, Den lust-hof der christelycke leeringhe, Antw. 1622, bl. 244. Deze zangwijs dient ook voor: ‘Ic weet een reyn casteel’; zie hiervoren II, nr. 248, bl. 899, vlg.
‘Bereydt u huys’, enz., wordt aangehaald als stem bij Stalpaert, Gulde-iaers feest-daghen, Antw. 1635, bl. 349, 452, 458, 804, 982, 1173, voor: ‘Hermannus, 't heyligh kind’; - ‘Eert God-bevruchte ziel!’ - ‘Den leeu, het wreede beest’; - ‘Bernarde, die Calvijn’; - ‘Arteemjus Viceroy’; - ‘Venetiaensche stad’. De aanvang van dit laatste lied wordt insgelijks als stem aangegeven voor de aangeduide liederen, bl. 452, 458; - Medenblicker scharre-zoodtje, Medenblick 1650, bl. 108, voor: ‘Al scheent in ongheval’.
Een schimplied op Vondel's Palamedes: ‘Vond'len uw Vondel-kint’, dat van 1625 dagteekent (uitg. Van Lennep-Unger, 1621-25, bl. 341), heeft tot wijsaanduiding; ‘Bereyt u huys terstont, oft Ick weet een reyn casteel, etc.’