Tekst.
W. Bäumker, Niederl. geistl. Ldr., nr. 84, Vierteljahrsschrift 1888, bl. 318, naar het Berlijnsche Hs. 8,190, dat slechts de eerste strophe bevat met de melodie, strophe die dezelfde is als in de onmiddellijk hierna genoemde verzameling; - Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, nr. 156, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 188, ‘Dit is die wise van Het souden drie ghespeelkens goet / spaceren gaen in dat wout’, tekst hierboven weergegeven; - Dit is een schoon suyverlijck boecxken (kerk. goedk. Antw. 1570), Amst. Corn. Claesz., z.j., bl. 51 ro, zelfde tekst en wijsaanduiding, jongere spelling; aldaar genoemd: ‘een Pincster avont liedeken’.
Aangeh. bij Dr. J.A.N. Knuttel, Het geest. lied in de Nederl. voor de Kerkhervorming, Rott. 1906, bl. 311.
In het Hs. van Meerman, nr. 1042 (na 1525), thans nr. 2631, 2de serie der K. Brusselsche Bibliotheek, vindt men dit lied, bl. 2 vo, met het opschrift: ‘Dit liedekijn heeft twee wijsen, Die een is: Ic wil my selven troesten ende maeken eenen moet (zie hiervoren III, nrs. 602-3, bl. 2353 vlg.), ende die ander is: Meyskijn wilt ghy met my gaen aen ghenre gaerde al daer’. Deze lezing geeft de bovenstaande terug, met enkele varianten, in zes achtregelige strophen, daarbij deze slotstrophe:
Dan volleghen sy alte samen
dat is die Gods soen selver,
gheloeft so moet hi sijn.
si sijn onbevlect ghebleven,
des heeft die Gods soen danck.
Hierna wordt eene herneming van de eerste strophe aangeduid.