van nr. 141 uit laatstgenoemde verzameling, het hiervoren I, nr. 52, bl. 287, weergegeven 15de-eeuwsche: ‘Rijck God, hoe mach dat wesen // dat ic dus droevich ben’, zie Dr. J.A.N. Knuttel, Het geest. lied in de Nederlanden voor de Kerkhervorming, Rott. 1906, bl. 458.
De aanvang van bovenstaanden tekst: ‘Heer God’, enz. dient op zijne beurt tot wijsaanduiding voor: ‘Het viel een hemelsdouwe’; zie hiervoren III, nr. 483, bl. 1874.
In Het hofken der geest. liedekens, Loven 1577, bl. 162, vindt men nog een lied met achtregeligen strophenbouw: ‘Ryck Godt, wie sal ic clagen // mijn sondich leven quaet’, met wijsaanduiding: ‘Rijc Godt, wien sal icx claghen’.