mijn hope staet al aen dy;
aenhoort mijns drucx ghescry
ende scheyt nu niet van mi,
thoont doch u compassie soet;
1, 7. t.: verladen. - 1, 7. vergoort, besmet, nl. met zonden. - 2, 8. ghenoot, gedwongen, bekoord. - 3, 1. t.: Iesu, en troost ghi mi niet. - 3, 9. weerde paer, misschien te lezen weder paer, wederpaar. De zin zou dan zijn: dat valt te zwaar aan ‘natuerken’, nl. het lichaam, wederpaar van den geest, beide in str. 2 vermeld. - 4, 1. t.: Maria, princersse fier. - 4, 3. t.: O reyne ende suyver eglentier; over den egelantier (wilde rozenstruik) in onze liederen, zie Dr. G. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 349. - 4, 8. mi en ruct = mi en roect, d.i. mij geeft het niet.