Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2314]
| |
588. Sijn vriendelijc oogen schinen.Ga naar voetnoot(1) 1.
Sijn vriendelijc oogen schinen
ghelijc die sonne claer,
seer langhe van hem te sine
es mijnder herten te swaer;
mocht ick hem eens aenscouwen
en cussen sinen roden mont,
had ick hem hier beneden,
mijn herteken waer te vreden;
nu blivet altoos ghewont.
2.
Ick sach den hemel blincken,
mijn hertken was verhuecht;
woude hi eens op mi dincken,
die suverlike iuecht,
mijn liden soude ic vergheten
binnen eender corter stont;
had ick hem hier beneden,
mijn hertken waer te vreden;
nu blive ick altoos ghewont.
| |
[pagina 2315]
| |
3.
Al inden hooghen throone
daer schijht den claren dach,
daer is hi also schoone,
die liefste die ick oyt sach;
hi doet mi groot verlanghen,
in eender corter stont;
had ick hem hier beneden, enz.
4.
Die edele seraphinnen,
die sijn van God verclaert,
sij branden in Iesus minne,
ghelijck den edelen aert;
sij hebben claer bekinnen
in eender corter stont;
had ick hem hier beneden, enz.
5.
Mijn alder liefste gheminde
hi is wel also rijck,
sijn goet en heeft gheen inde,
men vant noyt sijns ghelijck;
sijn minne is overvloedich,
si en heeft gheenen gront;
had ick hem hier beneden, enz.
6.
Een strael van Iesus minne,
die heeft mijn siele doergaen,
mijn herte ende mijn vijf sinnen,
die hebben troost ontfaen;
ick worde verlicht van binnen
in eender corter stont;
had ick hem hier beneden, enz.
7.
Al in dat eewich leven
eest wonderliken schoon,
daer is mijn lief verheven
al in den hoochsten throon.
This hem al onderdanich
in eender corter stont;
had ick hem hier beneden, enz.
8.
Al is hi hooghe gheseten,
ick sal noch tot hem gaen,
sijn duecht is onghemeten,
hi en can niet wederstaen.
Ic hope hi sal mijns ontfermen
in eender corter stont;
had ick hem hier beneden, enz.
9.
Conde ic mi wel bekinnen,
het soude dan worden goet;
so mocht ick Iesum minnen
ende maken goeden moet.
So soude hi weder comen
in eender corter stont,
had ick hem hier beneden,
mijn hertken waer te vreden;
nu blivet altoos ghewont.
| |
Tekst en melodie.Een devoot en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, nr. 124, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 154, ‘dit is die wise van O radt van avontueren’; tekst hierboven weergegeven; - Dr. J.G.R. Acquoy, Midd. geest. liederen en leisen, 1888, nr. 9, bl. 18. - Zie hiervoren II, nr. 421, bl. 1569 vlg.: ‘O radt van avontueren’. Nrs. 125-132 van Een dev., waaronder: ‘Als ic beghin te dencken’, werden voorgedragen ‘op die selve wise’: nl. ‘O radt’, enz. - ‘Als ic beghin’, enz. is ook te vinden in het Hs. nr. 1042 van Meerman (na 1525), thans nr. 2631, 2de serie, der K. Brusselsche Bibl., bl. 23, met wijsaanduiding: ‘Haer vriendelijc ooghekijns wencken’. |
|