Niederl. geistl. Ldr., 1854, nr. 98, bl. 195, en Inleiding bl. 8, telkens zonder wijs-aanduiding, hierboven weergegeven. - Na te hebben vastgesteld dat, bij vergeestelijking van het wereldlijk lied, Jesus en de minnende ziel optreden in de plaats van twee geliefden, drukt H.v.F. zich uit in dezer voege: ‘Diese Verweltlichung der himmlischen Liebe geht noch weiter. So erscheint Christus als ein Abendgänger, der um eine schöne Jungfrau wirbt. Maria, heisst es, nimm deinen Sohn in Acht, die Jungfrauen fangen ihn sonst. Wie kann ich ihn hüten, erwiedert Maria, er hat die reinen Herzen so lieb!’ En Hoffmann haalt, naar hetzelfde Hs., strophen 6 en 7 aan van het lied: ‘Des morghens vroe bi tiden’ (Van Maria Magdalena), zie hierna, waarin men dezelfde gedachte, ofschoon anders ingekleed, terugvindt.
B. Das Lb. der Anna von Köln, K. Bibl. te Berlijn, Ms. germ. Oct. 280, beschreven door Dr. J. Bolte, in Zeitschrift für deutsche Philologie, XXI (1889), bl. 129 vlg., waar, bl. 134, door den schrijver wordt gewezen op het verband tusschen dezen tekst, bl. 27b van het Hs.; dien hij zoo goed was ons mede te deelen, en den tekst uitgegeven door H.v.F. - Str. 8-9 van A en 1-4 van B, schijnen te behooren tot een lied over de kindsheid van Jezus, terwijl str. 1-7 van A en 4-6 van B, moeten deel uitmaken van een ander lied.