Tekst.
Iustus de Harduyn, Goddelicke lof-sanghen, Ghendt, 1620, bl. 127, ‘Clachte van Maria beneven het cruys’, zonder wijsaanduiding, hierboven weergegeven; - Parnassus, dat is den Blijen-bergh, Antw. 1623, den tweeden druck (geest. goedk. 1623), bl. 102, zeven strophen, geteekend I.D.H., ‘op de voys van 't Tucht-huys’; - Den gheest. nachtegael, Antw. 1634, I, bl. 50.
Willems, Vertalingen van het kerkgezang Stabat mater dolorosa, in Belgisch museum, Gent, III (1839), bl. 443 vlg., ziet Harduyn's navolging aan als eene der beste, ‘vooral wanneer men er eenige kleine verbeteringen aen toebrengt’. Willems, die Harduyn doet aanvangen: ‘Gy, boven alle schoone’, miskent de op de getelde syllabenmaat berustende 17de-eeuwsche metriek en doet den dichter der Goddelicke lof-sanghen op menige plaats geweld aan. Juist van dezen schrijver getuigt Pr. van Duyse, Belgisch museum, X (1846), bl. 17: ‘indien men Harduyn den naem van dichter, in den oorspronkelyken zin van scheppend genie, niet kan vergunnen, zoo bekleedt hy toch als goed versificator en keurig taelkundige, eene eerste plaets onder de schryvers van zynen tyd.’ - I. de Harduyn in 1582 te Gent geboren, overleed als pastoor te Oudegem (bij Dendermonde) in 1641.
J.A. en L.J. Alberdingk Thijm, O. en N. Kerstliederen, 1852, nr. 97, bl. 196, gemoderniseerd en in achtregeligen strophenbouw gebracht. - Rond den heerd, Brugge, II (1867), bl. 146, 5 str., zonder den naam van den dichter, waarschijnlijk uit den volksmond. De lezing geeft bovenstaande eerste drie strophen, daarbij de vijfde en de negende terug in moderne spelling.