Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2104]
| |
Tekst en melodie.Lootens et Feys, Chants populaires flamands, 1879, nr. 20, bl. 32, aan de uitgevers voorgezongen door iemand die slechs één strophe kende. Een ander persoon, aan wien de melodie onbekend was, deelde aan de uitgevers den volgenden tekst mede: 1.
Maria die zoude gaan reizen
naar Stralenberg over den Rijn.
Al was het nacht,
het schong er dag.
Denk eens, hoe dat het met Maria was.
| |
[pagina 2105]
| |
2.
Maria, die reisde zoo verre,
zij vond er een akkerman staan,
die bezig was met zaaien,
en z' heeft hem gesproken aan:
‘weg, weg, met uw wagen,
uw string en uw ploeg;
houd op van zaaien
en wil er uw koorn maaien,
't is rijpe genoeg.
3.
‘Als er iemand naar mij komt vragen,
zeg, dat ik al gepasseeren zijn
toen gij bezig waart met zaaien;
en nu zijt gij tot maaien bereid.’
.............
4.
De akkerman keerded' hem omme
en hij viel op beide zijn' knien:
‘looft God den Heere, zoo moet het geschiên!’
En hij terstond aan het maaien viel.
..............
5.
Maria en was maar verdwenen,
als Herodes daar kwam gezwind:
‘hebt gij niet een vrouw zien passeeren,
een vrouwtje met een kleen kind?
Witter als krijt
was haar habijt.
Zeg mij 't bescheid
van 't geen dat gij weet,
verklaar het op eed.’
6.
- ‘Ik heb wel een' vrouw zien passeeren,
een vrouwtje met een kleen kind,
maar toen was ik bezig met zaaien,
en nu met maaien, mijn vriend.
Veel witter als krijt
was haar habijt.
Dat is 't bescheid
van 't geen dat ik weet,
'k verklaar het op eed.’
| |
[pagina 2106]
| |
7.
Toen sprak die valsche heere
met een bedroefd gemoed:
‘nu moeten wij wederom keeren,
al op den staanden voet;
want zij mag er al zijn
te landewaart weg.
Had ik haar onder de handen van mij,
haar kindetje zoude gedooden zijn.’
Zooals L. en F. doen opmerken, wordt de tweede regel van bovenstaanden tekst teruggevonden in een lied: ‘Daar quamen drie landsknechten // van Stralenburg over den Rijn’, door Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., 1856, nr. 73, bl. 166, herdrukt naar de verzameling aangelegd door Mr. Jac. Scheltema. - Vgl. het onmiddellijk voorgaande lied. |
|