Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 2067]
| |
A.1.
Wy zyn dry koningen ryk aen magt,
en wy gaen zoeken dag en nacht
al over berg en over dal,
om te vinden
waer wy van wisten,
regt over berg en over dal,
om te vinden
den God van al.
2.
Jaspar, Melchior, Balthazar
kwamen by dit kindeken daer,
zy knielden met ootmoed,
offeranden,
wierrook branden,
zy knielden met ootmoed,
voor dit kindeken
Jesuken zoet.
3.
Geheel de stal die was vol vreê,
't kindeken en de beestekens meê;
dan roepen zy, dat 't klinkt:
‘vivat,
vivat, vivat!’
dan roepen zy, dat 't klinkt:
‘vivat, vivat,
onze koning drinkt!’
1, 3, 6. t.: dael. | |
Tekst.A. J.W. Wolf, Wodana, 1843, bl. 187, ‘Onze koning drinkt’, medegedeeld door Jaak van de Velde van Dendermonde, met verzending naar J. Deslyons (1615-1700), Discours ecclésiastique contre le paganisme du Roy boit, Paris 1664, en naar een feuilleton van R.D.G.: ‘Oorsprong van den Koning drinkt’, verschenen in de Gazette van Gent [van 13 April 1842], waar men leest, dat het Driekoningenfeest ingesteld werd ‘in navolging der aloude Romeynen, die eenen gastmaels koning kozen, op wiens wil er gedronken werd.’ - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 190, bl. 332, naar Wolf. | |
[pagina 2068]
| |
Drie koningen met een ster.
| |
Tekst.B. Gentsche lezing aangeteekend door Prudens van Duyse, o. 1855. Een Limburgsch fragment, medegedeeld door Baron de Reinsberg-Düringsfeld, Calendrier belge, Brux. 1860, I, bl. 30, vangt aan als B en herinnert aan A en C, str. 2: Dry koningen met eene sterre,
kwamen gerezen al van zoo verre.
Zy riepen alle gelyk: Offeranden!
Laet wierook branden!
Zy riepen alle gelyk vivat! enz.
| |
[pagina 2069]
| |
1.
Dry koningen, groot van macht,
reyzende by dag en nacht,
door bergen, en bosch, en dal,
om te zoeken
in de hoeken,
door bergen, en bosch, en dal,
om te zoeken den Heer van al.
2.
Gaspard, Melchior, Balthazar,
dry koningen al te gaer,
ze gingen al met ootmoed,
met offranden,
wierook branden;
ze gingen al met ootmoed,
met offranden voor 't kindje zoet.
3.
‘Zoete kindtje, weet ye wel,
in dees winters koude fel,
wie dat er voor de deure staet?
't Zyn dry koningen,
met belooningen;
wie dat er voor de deure staet?’
- ‘Zeg, dat ze maer binnen gaen.’
4.
- ‘Komt maer binnen, komt maer in,
't gaet wel naer 't Jesukens zin.’
't Jesuke die lacht en grimt.
Ziet dat schaptje
't eet wel paptje;
't Jesuke die lacht en grimt,
't Jesuke is een zoete kind.’
5.
't Joseph maekt uw keuksken net,
vaegt uw vloerken, maekt uw bed;
maekt dat zoete, zoete, zoet;
| |
[pagina 2070]
| |
hooy en strooy,
viv' la rooy,
maekt dat zoete, zoete, zoet,
maekt dat mooy om 't kindtje zoet.
4, 2. lees: Tjesukens; t.: Jesuken. - 4, 3, 6 en 7. l.: Tjesuke. - 4, 4. t.: schaeptje. W.-Vl. uitspraak: schaptje. - 5, 1. l.: Tjoseph. - 5, 5. viv' la rooy, voor ‘vive le Roi!’; vgl. hiervoren II, nr. 390, bl. 1440, A1 en de aanmerkingen, bl. 1442-3. | |
Tekst en melodie.C. De Coussemaker, Chants populaires des Flamands de France, 1856, nr. 31, bl. 91, tekst hierboven, uit Duinkerke en Belle; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., 1856, nr. 191, bl. 333, naar d.C. | |
D.Drie koningen, groot van macht,
reisden te zamen, dag en nacht,
over bergen en over dal,
om te zoeken
in alle hoeken
tot in den armen stal,
waar dat kindje geboren was.
't Kindje was te Bethlehem:
zij zochten tot Jerusalem,
en zij vielen op hunne knieën,
de offerande schoot in brand,
en ze knielden alle gelijk
voor den vorst van 't hemelrijk.
En die ons niet en wilt verstaan,
en mag met onze sterre niet gaan...
Zij kwamen al voor Herodes zijn deur,
Herodes, de koning, kwam zelve veur.
Herodes sprak met valscher hert:
‘waarvan is de jongste van drijen zoo zwert?’
- Al is hij zwert, hij is verre bekent,
het is de jongste koning van Moorenland,
onder de zon en maan verbrand...
16. Vgl. hiervoren III, nr. 528, bl. 2046, B, str. 6-7, en de varianten. | |
Tekst.D. Pol de Mont, Volkskunde, I (1888), bl. 13, uit Wetteren (Oost-Vlaanderen). | |
[pagina 2071]
| |
Zoete kindetje, weet gij wel.
| |
Tekst en melodie.E. Lootens et Feys, Chants populaires flamands, 1879, nr. 7, bl. 12. | |
[pagina 2072]
| |
Drij koningen rijk en groot van macht.
| |
[pagina 2073]
| |
‘doet offeranden,
laat wierook branden!’
en zij knielden metterspoed
voor dat klein kindeken zoet.
5.
De g'heele stal die was vol vreê,
't klein kind met de beesten meê.
't Was Maria met haar klein kind,
dat lag in dorste,
ja, aan haar borsten;
en zij riepen dat het klinkt:
‘viva, onze Koning drinkt!’
| |
Tekst.F. J. Bols, Honderd oude Vlaamsche ldr., 1897, nr. 26, bl. 40, ‘gezongen te Alsemberg (Brussel)’. De bovenstaande melodie en hare varianten - ook de zangwijs F, alleen nog een geraamte - stamt af van een Fransch ‘air du Traquenard’, o.a. te vinden in Nouvelles parodies bachiques, uitgegeven door en bij Christ. Ballard, Paris 1702, III, bl. 147: Puis - que nous trou - vons i - cy
De quoy char - mer le sou-cy:
Mes a - mis, tour à tour,
Il faut boire, Il faut re-boi - re,
Mes a - mis, tour à tour,
Il faut boi - re nuit et jour.
Dezelfde melodie doet zich voor in La clef des chansonniers, Paris 1717, I, bl. 84, insgelijks uitgegeven door en bij Chr. Ballard, waar zij dient voor het lied: ‘Quand on donne de l'amour’, en in La princesse de Carizme (1718), Le Sage et d'Orneval, Le théâtre de la foire, Paris, III (1721), p. 117, nr. 149 van de muziekbijlagen. Het woord ‘Traquenard’ (Larousse, Dict.), duidt een ouden levendigen dans aan (‘ancienne sorte de danse vive et gaie’ - ‘nous allons danser le traquenard’). Het wordt afgeleid van strik, knip om wilde dieren te vangen: ‘Le traquenard’, zegt Larousse, ‘est par excellence le piège des bêtes de proie: il était employé dès le moyen âge et nos plus anciens écrivains en font mention’. Dit ‘Air du Traquenard’ diende mede voor een Fransch Kerstlied, dat men aantreft bij Dom Georges Legeay, Noëls anciens, Solesmes, z.j. (1875), I, nr. 13, bl. 26. Wij laten de eerste strophe met de melodie volgen: | |
[pagina 2074]
| |
Dans le cal-me de la nuit,
S'est en-ten-du un grand bruit,
U - ne voix plu - sieurs fois,
Plus an - gé - li - que qu'hu-mai - ne,
U - ne voix plu - sieurs fois
Don - nait gloire au roi des rois.
Baron de Reinsberg-Düringsfeld, Calendrier belge, 1860, I, bl. 26, doet ons een lied kennen, zonder stemopgave, ontleend aan Hss. van den heer Sleeckx, dat op Driekoningenfeest, waarschijnlijk te Antwerpen, werd gezongen: 1.
Wy zyn drie koningen, wy zoeken geen kind,
maer een teugsken Lovensch dat ons beter dient,
Kaves of Lovensch bier,
en daerom komen wy hier;
ha, sa, waerdinneken,
spoedt u maer naer 't vat;
de mensch en kan niet zingen,
want zyn keel is om te springen
van het Lovensch nat.
2.
Jaspar zoude van achter niet staen,
kon hy maer geraken aen den Lovenschen traen,
want 't minste dat hy drinkt.
dat is byna een pint,
en daerby moet hy hebben
tabak en brandewyn;
ja, daer eens op gebeten
en by een goed vuer gezeten
gelyk wy vrienden zyn.
3.
Zoû'n wy niet wenschen drie koningen te zyn,
daer we altyd hebben tabak en brandewyn;
wy waeyen en wy zwaeyen
en wy zwaeyen altyd rond;
daer kwam ons onderwegen
nog een mooi meisken tegen;
wy gaven ze eenen mond.
In de laatste strophe ontbreken de derde en de vierde regel. | |
[pagina 2075]
| |
Vermelden wij nog een liedje gezongen door de kinderen, te vinden in J.W. Wolf's Wodana, 1843, bl. 194, medegedeeld door C. Stroobant: Dry koningen, dry koningen,
koopt my een nieuwen hoed,
myn ouden is versleten,
moeder mag 't niet weten,
vader heeft het geld
op den rooster geteld.
Des avonds springt men over brandende keêrsjes en men zingt: Keêrsken, keêrsken onder de been,
en al die daar niet over en kan
en weet er niet van.
Baron de Reinsberg-Düringsfeld, t.a.p., bl. 29, die dit liedje overneemt en het ‘over 't keersken dansen’ in verband brengt met de oude Kerstvuren, voegt er bij, dat te Turnhout eertijds de kaarsenmakers, op Kerstdag, aan hunne klanten kaarsjes met drie eindjes (‘à trois bouts’) zonden, waarover de kinderen 's avonds sprongen. - Volgens eene mededeeling van Alfred Harou, in Revue des traditions populaires, Paris, III (1888), bl. 8, was dit springen in 1888 te Antwerpen nog niet buiten de mode geraakt. Nog voor vijf-en-twintig jaren, zegt J. ter Gouw, De volksvermaken (1871), bl. 177, waren de ‘koningkaarsjes’, kaarsen met drie armen, waarvan de middelste zwart geverfd was en het moorken of Melckert (Melchior) heette, in gebruik, en gaven kaarsenmaker en komenijsman die aan hunne klanten present. Bij het ‘kaarsje-springen’ zongen de kinderen: Kaarsies, kaarsies, drie aan een,
springen wij er over heen.
Al wie daar niet over en kan,
die en weet er nou niemendal van.
Ook te Luik waren die kaarsjes vroeger bekend, zooals men leert bij O. Colson, Wallonia, Liège, V (1897), bl. 18 vlg., ‘Le jour des rois’ (‘Le roi de la table’). De koning van de tafel brengt ons tot de ‘Koningsbriefjes of trekbriefjes’, waarvan sommige werden gezongen. Op het Driekoningenfeest (6 Januari) wordt de koning van de tafel, door het lot, door middel van deze briefjes aangewezen. Dit gebeurde nog door eene in een koek gebakken boon, en ook wel door middel van het kaartspel. In Nederland werd vanouds de ‘Koning’ aangeduid door middel van den ouden ‘trekbrief met de kroon’, die, zegt J. ter Gouw, t.a.p., bl. 175, nog in de Tuinstraat (te Amsterdam) gedrukt wordt, met oude letter en nog ouder houtsneê-prentjes en rijmpjes. Die trekbrief, nog heden in den handel, was vroeger ook te Antwerpen bekend (zie Baron de Reinsberg-Düringsfeld, t.a.p., bl. 27). | |
[pagina 2076]
| |
Het ten huidigen dage in Vlaanderen nog niet gansch uit den handel verdwenen ‘Santje-wale’ (image d'Épinal), met Nederlandschen en daaronder staanden Franschen tekst, ‘sur l'air: J'ai du mirliton’, diende vroeger bij de Vlamingen om er de trekbriefjes uit te knippen. In dit prentje hebben de verschillende personages ten getale van zestien: Koning, Raadsheer, Geheimschrijver, Kamerdienaar, enz. elk hun vierregelig rijmpje, dat ze bij den aanvang van het avondmaal - want ten allen tijde liep het Driekoningenfeest op eten en drinken uit - elk op hun beurt zingen. De onveranderde Fransche tekst van het voornoemde prentje is nog heden in gebruik te Rijsel (zie Desrousseaux, Moeurs pop. de la Flandre française, Lille 1889, I, bl. 3 vlg. en de bijlage, en Paul Sébillot, Revue des traditions populaires, Paris, III (1888), bl. 7, ‘La fête des Rois’). Die tekst is insgelijks de meest bekende in Henegouwen (zie O. Colson, t.a.p., bl. 25). De stemopgave duidt genoeg aan, dat de Fransche tekst de oorspronkelijke is. Het eerste rijmpje luidt:
De Koning.
Ik ben koning van de vrienden,
mannen, spaert mijn tafel niet;
ik heb niet lang zoo veel bedienden,
dus intusschen geen verdriet.
Le Roi.
Je suis le roi de la table,
mes peuples, n'épargnez rîen;
si mon règne est peu durable,
je veux vous faire du bien.
Raadsheer, Geheimschrijver, enz., preeken beurtelings de deugd aan van bier en wijn, zoodat het ambt van ‘Schenker’ hier juist geene sinecuur is. Te Rijsel hebben de rijmpjes of strophen daarenboven een ongedrukt refrein: J'ai du mirliton,
mirliton, mirlitaine;
j'ai du mirliton,
bon, bon.
of: j'ai du mirliton,
ton, ton.
Desrousseaux, die dit refrein doet kennen, meent, dat die strophen ontstaan zijn met het ‘oude mirliton’, in den aanvang der XVIIIde eeuw (zie hiervoren, II, nr. 410, bl. 1520, het lied: ‘Ziet die arme peerdebeesten’). De melodie wordt door hem aldus medegedeeld: | |
[pagina 2077]
| |
Je suis le Roi de la ta - ble,
Mon peu-ple, n'é - par - gnez rîen.
Si mon règne est peu du - ra - ble,
Je veux vous fai - re du bien.
J'ai du mir-liton,
mir - li - ton, mir - li - tai - ne,
J'ai du mir - li - ton,
Bon, bon!
Varianten van deze zangwijs zijn te vinden bij Sébillot en bij Colson, t.a.p. Edm. vander Straeten, Les billets des Rois en Flandre, Gand 1892, haalt verschillende 18de-eeuwsche Koningsbriefjes aan, waaronder, bl. 14, een ‘Nieuwen vermaekelijken Koning-brief’, met aanvang: ‘Mits ik heden ben uw Koning // lieve vrienden in dees woning’, op den omslag van welken de drukker Vereecken in 1794 te Oudenaarde, bij gebrek aan ander papier, op bevel van de Fransche republikeinen, de lijst drukte van de personen, die, bij de aankomst der republikeinsche troepen, hunne woning verlaten hadden. De melodie van de daar voorkomende coupletten, is te vinden bij denzelfden schrijver, La musique aux Pays-bas, II, 1872, bl. 50, bijlage. Op bl. 32 van Les billets des Rois en Flandre wordt de volgende strophe van een anderen koningsbrief, satyre tegen de Sansculottes, aangehaald: Vrienden, daer is een beestje te zien,
het is een sans-culotjen,
het is te zien voor alle liên,
het zit al op se gotjen,
avec e mi, avec e ma, avec ma maremotje.
Het woord gotjen, staat voor: gatje, de woorden avec e mi, avec e ma, voor: avecque mi, avecque ma. ‘Singe et sans-culotte’, zegt Vander Straeten, ‘on devine l'allusion’. Er is hier geen aap in 't spel. Dit couplet is bloot een pastiche van den ‘Marmottendans’, een liedje te vinden o.a. in De zingende zwaan, ‘vervolg op de Overtoomsche markt-schipper’ (Amst. 1795), Amst. G. van der Linden, z.j., bl. 46, met aanvang: Meisje, wilt je mijn beestje eens zien,
't is een klein marmotje,
het kan dansen voor alle liên,
als hij komt uit zijn kotje,
avikkie moy, avikkie moy,
avikkie moy marmotje.
| |
[pagina 2078]
| |
Eene variante van deze eerste strophe, zonder de melodie, met verzending naar Böhme: Deutsches Kinderlied und Kinderspiel, 1897, nr. 256, bl. 503, wordt medegedeeld als ‘Rondedansliedje’ uit Thourout, onder I, nr. 187, bl. 128, van Kinderspelen uit Vlaamsch-België, enz., uitg. van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde, Gent 1905. Bij Böhme, t.a.p., vindt men, als ‘Spiel für kleine Kinder’, éene strophe ‘Brandeburgisch’, met aanvang: ‘Ich hab' ein kleines Murmelthier // das macht mir viele Freude’, die met het stellig niet voor kinderen geschreven liedje uit De (n) zingende zwaan, zeer weinig gemeens heeft. Naar mij werd medegedeeld door mijn vriend J.H. Scheltema te 's-Gravenhage, diende de wijs ‘van 't Marmotje’, voor het liedje: ‘Hier komt Paul Jones aan // het is zoo'n aardig ventje’, enz., 9 str., met de wijsaanduiding te vinden in: De opper-admiraal van Holland, enz., 5de druk, Amst. B. Koene, z.j., bl. 72. Het nog bekende spotliedje op den Amerikaanschen kapitein John Paul Jones, 1779, wordt aangehaald door Dr. J. Boekenoogen, Onze rijmen (1893), bl. 5, en is te vinden, 1 str. met de melodie bij Dr. J. van Vloten en M.A. Brandts Buys, Nederl. baker- en kinderrijmen, 4de druk, 1894, bl. 31 (vgl. aldaar do melodie, bl. 2: ‘Draai er het wieltje nog er eens om’), en 3 str. met de vollediger zangwijs, in Nederl. volkslb., uitg. van de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen, 2de druk, 1897, nr. 32, bl. 42. Van wanneer de trekbriefjes dagteekenen is niet bekend. Vander Straeten, Les billets, enz., bl. 103, geeft in phototypie de overgebleven fragmenten weer van een te Brugge ten jare 1577 in hout gesneden Koningsbrief, fragmenten die overigens reeds waren uitgegeven in den zesden jaargang (1871), bl. 44, van het Brugsche weekblad Rond den heerd. In zijn Almanach voor heden en morgen, Antw. 1665, bl. 131 vlg., doet P. Croon, ‘Canonick regulier ende religieus van Sinte Mertens tot Loven’, ons zien, hoe te zijnen tijd Driekoningen werd gevierd: De Koninck-brieffies sijn bekent:
waer mé men eenen Koninck kiest,
die somtijdts dan den wijn verliest (betaalt),
een Schencker, Bode, Bottelier,
een Kock, een Raetsman, en Poortier,
Bicht-Vader, Sot, en Medecijn,
en voorts soo veel daer gasten sijn,
die roepen, als den Koninck drinckt:
‘den Koninck drinkt!’ soo dat het klinckt;
sy moeten schreeuwen altegaer,
off anders is het Sottie daer,
waer van den ghenen, die dan swijght,
een vuyle swerte vaghe krijght,
om dat hij op wat anders drinckt,
en niet en roept: ‘den Koninck drinckt!’
| |
[pagina 2079]
| |
Zoo gaat de schrijver voort om vervolgens dezen roep of kreet uit te leggen, en te sluiten met een geestelijken Koningsbrief. ‘Maer om dat ick u te vooren gheseyt hebbe’, schrijft P. Croon, ‘dat ick niet en weet waer uyt dat dese ghewoonte van te kiesen en de Koninck-drinck te roepen, ghesproten is, soo en kan ick niet laten u even-wel te verhaelen, wat ick daer somtijdts van ghehoort hebbe, misschien getrokken uyt het Evangelie vanden Spin-rock. Men seyde dat de Dry-Koninghen tot Betthleem wesende, het soet kindeken meer dan eens besoeckende (het welck wel waerachtigh kan wesen, aengesien sy aldaer gheslapen hebben) eenmael sijn ghekomen ter wijlen het kleyn schaepken de ghebenedijde borsten van sijne Moeder soôgh; het welck, als sy saghen, sauden gheseyt hebben teghen elkanderen: ‘Den Koninck drinckt’, enz. - Door Evangelie vanden Spin-rock wordt bedoeld het volksboek: Evangiles des quenoilles (quenouilles) gedrukt c. 1475 te Brugge, bij Colard Mansion, herdrukt o.a. in 1855 en verschenen te Parijs bij P. Jannet, een werk waarin van de Drie-Koningen niet gesproken wordt, maar dat allerlei ongelooflijke praatjes bevat, naar men wil door oude vrouwen in de spinschool verteld. Zie Dr. G. Kalff, Gesch. der Nederl. letterk. in de 16de eeuw, 1889, I, bl. 394. Ziehier thans een staaltje van Croon's geestelijken Koningsbrief, ‘koppel-dichtiens op eenige ampten van dit koninck-rijk’; wij geven de eerste en de laatste strophe:
Den Koninck.
Mensch, die altijt even seer
snackt en haeckt naer staet en eer,
wildy eenen Koninck worden?
leert uw' eyghen driften gorden.
Kock.
Sonder vlamme, sonder vier
kockt den kock-man niet en sier:
sonder liefde-vier te stoken,
kan oock niemant deugden koken.
Monteil, Histoire des Français des divers états, uitg. Brussel 1843, IV, 2de deel, bl. 335, een 17de-eeuwsch Driekoningenfeest beschrijvend, zegt o.a.: ‘La police du festin appartient au roi. A chaque fois qu'il boit ou que la reine boit, les convives crient tous à la fois et à pleine tête. Les rues, les places retentissent de ces airs, qui se font entendre de toutes les maisons.’ - Zoo die kreet al niet van de Saturnaliën dagteekent, van dewelke Monteil het Driekoningenfeest wil afleiden, dan is die roep toch in elk geval oud. - Dr. J. van Vloten, Nederl. geschiedzangen, 1852, I, bl. 297, doet ons een liedje van 1566 kennen, ‘een zeer onroomsch maar liefelijk dicht’, met aanvang: ‘Jesus Christ, le Roy des Roys’ en refrein: ‘le Roy boit!’. Men vindt dien kreet mede in A en F hierboven, slotstrophe; in het onmiddellijk volgende: ‘Maekt plaets, o herderkens’, str. 3, en in nr. 533, str. 6; verdér in ‘Laet ons met eenen blyden geest’, str. 10 (De Coussemaker, t.a.p., nr. 19, bl. 48); | |
[pagina 2080]
| |
‘Wij zijn der drij uit verre landen’, str. 6 (J. Bols, t.a.p., nr. 27, bl. 42); ‘Wat zie ik, Titer, ginder verre’, str. 8 (Id., nr. 23, bl. 34). Overigens werd het Driekoningenfeest in de Vlaamsche steden ook genoemd: ‘het feest van den koning drinckt’ (zie Baron de Reinsberg-Düringsfeld, t.a.p., bl. 24-6). Voor Götzinger, Reallexicon, 1885, op het woord ‘Drei Königsfest’, bl. 130, zijn hier heidensche met christelijke overleveringen verbonden. J. ter Gouw, bl. 185, kan met Grimm, Deutsche Myth., bl. 1223, niet aannemen, dat men aan het zingen met de ster (zie bl. 2060 hiervoren) een anderen dan een christelijken oorsprong toekent. En toch, zegt ter Gouw, hebben sommigen ook dit zelfs voor een Oud-Germaansch gebruik willen verklaren. 't Joelfeest (Midwinterfeest) was het feest der nieuwe zon: wat was er natuurlijker dan dat de Germanen de afbeelding dier zon ronddroegen en er een lied bij zongen? Maar zij vergissen zich, vaart de schrijver voort, het zinnebeeld der zon was een rad, geen ster; en dat rad werd niet gedragen, maar gewenteld. De ster is die van Bethlehem; het sterrelied bezingt de historie der Wijzen uit het Oosten in hunne ontmoeting met Herodes, en daarin is niets Germaansch te bekennen. In de middeleeuwen werd het Driekoningenfeest niet alleen op Driekoningendag (6 Januari), maar gedurende heel de octaaf in de Kerk gevierd. In 't koor voor 't hoog-altaar zat Maria met haar kind. Vier mannen met roode en blauwe doeken om de schouders geslagen, verbeeldden de Herders; anderen, uitgedost als Engelen, zingende: ‘Gloria in excelsis’, zaten op het orgel, dat den hemel verbeeldde. Drie priesters te paard, waren de drie koningen. Zij kwamen van verschillende zijden (als uit drie werelddeelen, Europa, Azië en Afrika) de kerk binnenrijden. Als zij elkander in 't midden der kerk ontmoet hadden, reden zij naar een zijdeurtje, waar een venstertje boven was en klopten aan; 't venster ging open; de koster, die Herodes voorstelde, stak er zijn hoofd door en wisselde een woordje met de koningen. Maar opeens scheen aan 't gewelf eene blinkende ster; waarop de koningen naar 't koor reden en er hunne offeranden deden (Arend, Algem. gesch. des vaderl., II, 2de stuk, bl. 303, aangeh. door J. ter Gouw, t.a.p.). Toen nu het mysteriespel van de kerk op de straat werd gebracht, zag men de ‘Drie koningen’ in de ommegangen prijken, en tot heden toe zijn zij nog degelijk vertegenwoordigd in de jaarlijksche Veurnsche processie (Prudens van Duyse, De processie te Veurne in Annales de la Société royale des beaux-arts et de littérature de Gand, II, 1846-47, bl. 221 vlg.; zie mede bl. 2040 hiervoren). Op sommige plaatsen werden de trekbriefjes vervangen, zagen wij reeds, door eene in een koek gebakken boon. Bij Monteil, t.a.p., in zijne beschrijving van een 17de-eeuwsch Driekoningenfeest, leest men dienaangaande: ‘Un jeune enfant est placé au dessous de la table sur laquelle on a découpé en tranches un beau gâteau sucré, parfumé. Le maître de la maison renouvelant l'ancienne formule des Romains dit: Phoebe! l'enfant répond et nomme toutes les personnes présentes. A mesure que l'enfant les nomme, le maître de la maison leur donne une tranche de gâteau. Celui et celle qui trouvent la fève sont proclamés roi et reine’. Te Rijsel worden de briefjes nog heden getrokken door een jong kind, dat, zich | |
[pagina 2081]
| |
tot den heer des huizes richtend, bij ieder uitgekomen briefje de woorden uitspreekt: ‘qui phoebe, domine?’, voor: ‘cui faboe, domine?’, d.i.: ‘Heer, aan wien de boonen?’ (Desrousseaux, t.a.p., bl. 8). In sommige plaatsen van Waalsch-België, waar de boon nog in gebruik is, zijn die woorden niet bekend. In Holland, in de plaatsen, waar de boon besliste, werd de koek door de boeren ‘bonekoek’ en door de stedelingen ‘coninxbrood’ genaamd (J. ter Gouw, t.a.p., bl. 175); zie mede A. de Cock, in Volkskunde, XII (1899-1900), bl. 169-175, ‘Spreekwoorden en zegswijzen’, op het woord: ‘Boonkoning’. ‘Den koning met briefkens by loting trekken,’ leest men bij J.M. Dautzenberg en Pr. van Duyse, Volksleesboek, Brussel 1854, bl. 9, ‘is wellicht dietscher dan op zyn fransch eene boon in eenen koek bakken, en dien in zoo vele stukken snyden als er aanwezigen zyn.’ In Henegouwen werden koning en koningin en 's konings adjudanten (aides de camp) door middel van het kaartspel getrokken (A. Colson, t.a.p., bl. 21); te Aalst en te Denderleeuw is een dergelijk gebruik mede bekend (A. de Cock, t.a.p., bl. 174). Hoe het Driekoningenfeest vroeger in Vlaamschen huiselijken kring werd gevierd, leert men uit Prudens van Duyse's Gedichtjes voor kinderen, Gent 1849, bl. 31. Meermaals hebben onze oude schilders dit feest behandeld. Beroemd zijn de te Brussel (Museum), Parijs (Louvre) en Weenen (Belvedere) berustende Driekoningenfeesten van Jordaens (1593-1678), en het stuk van Jan Steen op het Rijksmuseum te Amsterdam. |