| |
| |
| |
495. Herders hy is geboren.
Naar Evangelische leeuwerck, 1682.
| |
A.
in 't midden vanden nacht,
die soo lanck van te voren
de wereldt heeft verwacht.
‘Vrolijck, o herderkens!’
songhen ons d' engelkens,
ontwekten ons gebuerkens,
daer ons den enghel sanck
Als wy daer zijn gekomen,
leyt op't stroy, nieuw geboren,
d'ooghskens van stonden aen
sachmen vol traenen staen,
'tweenden uyt druck en rouw
Ick nam mijn fluytjen, een ander
en dus fluyten en songhen
‘na, na, na, kintjen teer,
sus, sus, en kryt niet meer;
doet u clijn ooghskens toe,
| |
| |
‘Siet, wy schencken u t'saemen
na, na, na, kintjen teer,
sus, sus, en kryt niet meer;
doet u clijn ooghskens toe,
sy zijn van 't kryten moe.’
't Kintjen begonst te slaepen,
de moeder sprack ons aen:
‘lieve herderkens t' saemen
wilt soetjens buyten gaen;
dat brengt mijn kint u me,
want 't is Godt uwen Heer;
kompt morghen noch eens weer.’
4, 1. nam bijgev. - 5, 3. t.: saen.
| |
B.
die zoo lang van te vooren
‘haast u naar Bethlehem!’
gelijk de boertjens zijn,
‘spoeyt u naar Bethlehem!’
Wat hebben wy daar gevonden?
in doekjens teer gewonden,
by de liefste moeder sijn;
d' oogjens van stonden aan
zagmen vol traantjes staan,
ook koekjens, melk en zanen
‘na, na, na, kintje teer,
sus, sus, en krijt niet meer;
doet uw kleyn oogjes toe,
Het kint begost te slapen,
‘wel lieve herders knapen,
wilt zoetjes buyten gaan;
dat brengt u 't kintjen mee,
komt morgen nog al weer.’
Str. 3-4. Aangehaald door M. Verkest, Tentoonstelling van onze Vlaamsche Primitieven, 1903, bl. 102-3, ten bewijze hoe de herders met het lot der H. Familie zijn begaan en hare ontberingen schilderen.
| |
Tekst.
A. Liefde-vier in den Kers-nacht, enz., Loven, z.j., kerk. goedk. 1669, bl. 37, Herders-liedt, ‘op de wyse: Huc ad regem pastorum etc.’, tekst hierboven weergegeven; - Hs. nr. 4858 van c. 1621, der Kon. Brusselsche Biblioth., bl. 36-7; - Dr. J.G.R. Acquoy, Het geestelijk lied in de Nederlanden vóór de Hervorming, bl. 72, naar Een geestelijk leysen-boecxken, Dordrecht, tweede kwartaal
| |
| |
der achttiende eeuw, op het einde ‘alwaar de tekst blijkbaar ouder en beter is dan in De alder-nieuwste leyssem-liedekens, Antw. 1701 (1735 ?), Kon. Bibl. te 's-Gravenhage, bl. 21 vo’; - Kersnacht en de naervolgende dagen, Antw. P.J. Rymers, z.j., bl. 16, ‘op de wyse: Huc ad regem’, enz. (zelfde werk als het onmiddellijk voorgaande, zie H. Roes, voorloopige lijst, bl. 31); - J. Bols, Honderd oude Vl. ldr., 1897, bl. 56, naar laatstgenoemde bron; - B. J.S. [Joannes Stichter], O. en n. lof-zangen, Amst., 1740, I, bl. 24, ‘op de wijse: Wonderlyk zyn de(r) werken’. Verder vindt men varianten in: Geestelijke liedekens, Hs. geschreven te Dokkum in 1757, vermeld bij Bols, t.a.p.; - Willems, Oude Vl. ldr., 1848, nr. 194, bl. 427, naar O. en n. lof-zangen, uitg. 1757; - J.A. en L.J. Alberdingk Thijm, O. en n. Kerst-liederen, 1852, nr. 12, bl. 24, gemoderniseerde tekst: ‘Op, Herders, Hij 's geboren; - Rond den heerd, Brugge, I (1866), bl. 32, drie strophen, met aanvang: ‘Een kindeken is ons geboren // in het midden’, enz.; - Lootens et Feys, Chants populaires flamands, 1879, nr. 6, bl. 10, vijf strophen, met aanvang: ‘Messias is geboren // in 't duister van den nacht’; - J. Bols, Honderd oude Vl. ldr., bl. 56, vgl. aldaar, nr. 23, bl. 34; - Het daghet, Hasselt, dl. III (1890), bl. 158, fragment.
De tekst van het vrij onbeduidend ‘minnaers lied’: ‘Wonderlijk zijn de wercken’, stemaanduiding: ‘alst begint’, is te vinden in Delfschen Helicon, Amst. 1729, bl. 91, en in Het nieuwe vermakelyke Thirsis minnewit, II, Amst. 1731, bl. 129, ‘stem: Herders ons is geboren’.
Het hierboven als stem aangehaalde Latijnsche lied komt voor in het voormelde Hs. nr. 4858, bl. 55, met wijsaanduiding: ‘Herders hy is geboren’:
leta arundine canamus, socii,
festoque carmine pastorum principi.
agnum tenellulum, pastores, canite;
deum puellulum, angeli, psallite.
quem non haec capiant nova spectacula?
quem non haec capiant nova miracula?
| |
| |
si desint lilia, forte quod superest;
non spernet vilia, qui ruri natus est.
sed corda tradite raptori cordium,
mentesque reddite pastori mentium.
o puer rosee, o mater mellea,
o senex lactee, trinitas aurea.
6, 5. t.: roseae; melleae. - 6, 6. t.: lacteae.
| |
Melodie.
I. Den gheestelycken leeuwercker, Antw. 1645, bl. 93, daarna Alberdingk Thijm, t.a.p.:
Comt / Her - der - kens / comt pae - yen
Mijn al - der - lief - ste kindt /
Siet dat sijn oogh - skens bae - yen /
Soo seer dat u be - mint.
Sus / sus / lief soon -tjen / sus /
Den dorst staegh ick u blus /
Na / na / mijn vreught /na / na /
II. Evangelische leeuwerck, door C.D.P. (Christianus de Placker), Antw. 1682, bl. 36, hierboven weergegeven:
| |
| |
't Wa - re Ge - loof met wer - cken /
Waer in Godts Woor - den mer - cken
Als Je - sus sliep in vree /
Dat op - stondt een tem - peest /
En maek - te 's al be - vreest.
Sy rie - pen Je - sum aen:
Be - hoedt ons / wy ver- gaen.
Zelfde melodie in het voormelde Hs. nr. 4858, bl. 36, en J. Bols, t.a.p., naar een handschrift van het doksaal van Opwijk.
III. Den boeck vanden voorslag van Ghendt, beiaardboek, bl. 30, ‘Herders’, enz. ghestelt anno 1662, thema:
Hs. van Dokkum, 1757, bl. 22:
Herders, hij is ge - boo -ren
in t' mid-den van - de nagt,
Die soo lang van te voo - ren
de We - relt hadt ver -wagt:
Vro - lijck, ô Her - der - kens,
son- gen de En - gel-tjens,
haast U naer Beth -le - ëm.
| |
| |
Lootens et Feys, t.a.p., zie ook aldaar bl. 298:
Mes - si - as is ge - bo - ren
in 't duis - ter van den nacht,
die zoo lang van te vo - ren
op de we-reld was ver - wacht.
Vroo-lijk dan, her - der-tjes,
zon - gen de en - - gel - tjes,
zon - gen met blij - de stem:
Haast u naar Beth - le - em!
Anders is de melodie: ‘Wonderlyk syn de werken’, te vinden onder nr. 268, der O. en n. Hollantse boeren-lities, 2de druk, Amst. z.j., c. 1700:
Won-der - lijk zijn de wercken /
Groot is de liefdekracht /
Ik ginck lestmael te kerc-ken /
Het was op een Kers-nagt /
Ik vont een Ca - va - lier /
Die aen sijn juf-frouw fier /
Om - trent de mid - der - nagt
Dee sulcken droe -ven klagt.
Het hier besproken geestelijk lied wordt aangehaald als stem, o.a. in Het eerste deel der gheestelijcke sanghen (Den blyden requiem), Gent, 1674, bl. 67, voor ‘Ghenuchelijke dinghen’, en in Het tweede deel derzelfde verzameling (Den droeven alleluia), bl. 91, voor: ‘Soo die ziel comt t'aenmercken’; - door Elisabeth van Wouwe, Het gheestelyck maeghdentuyltjen, Antw. 1708, bl. 171 voor: ‘O doodt soo vol victorie’, en bl. 193 voor: ‘Het Heyligh Sacrament hooghwaerdigh’.
|
|