| |
| |
| |
491. O salich, heylich Bethleem.
O salich, heylich Bethleem,
o onder duysent wtvercoren,
vereert boven Hierusalem,
want Jesus is in u gheboren.
O Bethleem cleyn groote stat,
cleyn van begrijp, maer groot van weerden,
ghy zijt dat aldereelste vat
end' alderrijckste stadt der eerden.
Verheucht u dan o Israel,
hoe mocht m'u blijder bootschap bringhen?
wilt wt der sonden slaep ontspringhen.
O Coninck Christe, prince groot,
hoe wort ghy hier aldus ghevonden?
In hoy, in stroo, in sulcken noot,
in aerme doecxkens teer ghewonden.
Ghy hebt het firmament ghemaect,
al waer u loven s' hemels gheesten;
maer nu gheheel blood ende naect
light ghy int middel van de beesten.
| |
| |
Ghy wort gheboren in een stal,
niemant bekent in den nacht stille,
maer d' inghels singhen over al:
peys met den mensch van goeden wille.
O machtich Godt, o Jesu soet,
wat liefd' heeft u daer toe ghetrocken,
dat ghy aenneemt ons vleesch en bloet,
om ons tot u alsoo te locken.
Comt tot dit kint, ghy Adams kint,
hoe cont ghy noch de werelt minnen?
Siet hoe Jesus bem met u bint,
offert hem heel u hert en sinnen.
1, 3. veréert bovén, misselijke scansie.
| |
Tekst.
Het prieel der gheest. melodie, Brugghe 1609, bl. 58, ‘van de gheboorte Christi. Op de wijse: Hierusalem die schoone stadt’ (zie hierna), tekst hierboven weergegeven. Dezelfde tekst met dezelfde wijsaanduiding doet zich reeds voor in Veelderhande Schriftuerlijcke leisenen, Antw., geest. goedk. 1587, sign. D vo., en wordt verder gevonden in Geesteliick Paradiisken door G.P.D. (Guillaume de Pretere), Antw. 1619, II, bl. 28; - Catholijck sanckboeck, Embrick, 1620, exempl. zonder titelblad, 1633 (?), bl. 30; - Het klein prieel, Luyck, z.j. (na 1621), bl. 10; - Theodotus, Het Paradys der geest. en kerck. lof-sangen (1621), 1627 (?), bl. 26; - Den gheest. nachtegael, Antw. 1634, I, bl. 196; - Den blijden-wegh tot Bethleem, Antw. 1645, bl. 7; - Dit is een suyverlijck boeckxken. Amst., Corn. Dircksz. Kool, 1648, bl. 22; - Den geestelycken speel-waghen, Antw. 1671, bl. 7; - Oude en nieuwe lof-zangen, Amst. 1740, bl. 5. - In Verzameling van oude en nieuwe gezangen, Amst. 1799, bl. 18, vindt men eene navolging met zelfden aanvang: ‘O zalig’, enz. J.A. en L.J. Alberdingk Thijm, O. en n. Kerstliederen, 1852, nr. 10, bl. 20, gemoderniseerde tekst. Volgens deze schrijvers, bl. 299, bestaat er ‘mogelijkheid, dat dit lied van Stalpaert van der Wiele zif, althans een bewerker, die van Stalpaert als van zijne eenige bron spreekt, deelt het mede. - Ronde-jaers liede-boek, enz.’ - In de voorrede van 't Ronde jaer of den schat der geestelijcke lofsangen, door den Eerw. Hier. C.V.M.P.V. Sw., Antw. 1644, bl. 4, zegt de schrijver, sprekende van Stalpaert, dat hij getracht heeft ‘dese ghesanghen soo uyt te Drucken / ende haer sulcke stemmen te accomoderen / die Jan en alle Man bekendt zijn / niet als willende’, voegt bij er bij, ‘de konst van mijn Heer / en Patroon J. Stalpert verbeteren ... maar als trachtende hier door syn Eer te meer aen de Man te brengen / ende mijn onwetentheydt met syn Konst en wetenschap te suppleren’. - Aan zijn kant getuigt H. Roes, in zijne voorloopige lijst van katholieke geestelijke liederboekjes, dat in gemelden bundel de meeste liederen van Stalpaert
| |
| |
‘zijn op de jammerlijkste manier verwrongen’. - Daar onze tekst reeds in 1587 was gedrukt, en Stalpaert eerst in 1579 werd geboren, hebben de vermoedens van de gebroeders A. Th. niet den minsten grond. Voor het overige geeft 't Ronde jaer, enz. II, bl. 73, de bovenstaande lezing van ‘O salig, heylich Bethleem’, buiten de meer moderne spelling, getrouw terug. In laatstgenoemden bundel II, bl. 45, vindt men ook van ons lied eene navolging: ‘O zalich hemels Jerusalem’.
| |
Melodie.
Het als wijs vermelde líed: ‘Hierusalem die’ (of ghy) enz. (zie hierna) komt insgelijks voor in Het prieel, bl. 191, ‘op de wijse alsoot beghint’. Alhoewel onze melodie aldus in de eerste plaats bij dit laatste lied schijnt te behooren, wordt ze dikwijls aangeduid als: ‘O salich’, enz. - Onder dezen naam of met onzen tekst, wordt zij nog gevonden in: Theodotus' Paradys, t.a.p.; - Parnassus, dat is den Blijen-bergh, Antw. 1633, bl. 60, voor: ‘Hoe salich zijn Godts vrienden claer’; - Stalpaert, Extractum cath., 1631, bl. 208, voor: ‘Romeynen laet d' autaren staan’; - Pers' Bellerophon, 1633, bl. 213, voor: ‘O geestelijcke hemelstad’; - Den gheest. nachtegael, 1634, t.a.p.; - Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, 1635, bl. 148, voor: ‘Chrysostome van Gods verbond’; - Den boeck van den voorslagh, Gentsch beiaardboek, ‘18 Januari 1661’, bl. 2; - Evangelische leeuwerck, 1682, I, 136, voor: ‘Wilt ghy, o mensch, ootmoedigheyt’; - Den singende zwaan, Leyden 1728, bl. 372, voor: ‘Laet ons met Bethlemijtsche toon’; - Verzameling van o. en n. gezangen, 1799, t.a.p.; - Oude en nieuwe Hollantsche boeren-lieties, 2de uitg., Amst. (begin der XVIIIde eeuw), nr. 711, met de aanduiding; ‘O Heijlig, heijlig Bethlehem’, waar het luidt:
Eene lezing van denzelfden aard doet zich reeds voor bij Hier. Sweerts, Innerlykke ziel-tochten (2de uitg., Amst. 1683), uitg. Amst. 1702, bl. 209, voor het lied: ‘Mijn ziel, als gy ter tempel treed’.
Bij J.A. en L.J. Alberdingk Thijm, t.a.p., is de melodie gemoderniseerd.
De zangwijs medegedeeld door J. Zahn, Die Melodien der deutschen evangelischen Kirchenldr., I (1889), nr. 725, bl. 195, ook bewerkt door H. Albert, Arien, VII, 1648, nr. 5, is niets anders dan eene minder goede lezing van onze melodie:
| |
| |
Nimm, mei - ne See - le, dich in acht;
du musst schon hier in die-sem Le - ben
nach dem, was e - wig se - lig macht,
nicht al - ler-erst im To - de stre - ben.
Onze zangwijs wordt nog gevonden in La pieuse alouette, Valencienne, I (1619), 1638, bl. 205. ‘La me'me (chanson) 6’, voor het lied: ‘Ignace soldat genereux’, terwijl men t.z.p., bl. 203, eene variante met opschrift: ‘Ayant aimé fidèlement’, aanvang van een wereldlijk lied ontmoet. Dit laatste, met de melodie, is te vinden in Airs nouveaux, enz., Caen, chez Iacques Mangeant, 1608, II, bl. 36. Naar laatstgenoemde verzameling, deelen wij de eerste strophe en den zang mede:
Ay - ant ai-mé fi - del - le - ment
Un a-mant qui est in - fi - del - le,
Ie de - tes-te le nom d'a - mant,
Et fais gloi - re d'es-tre cru - el - le.
Deze zang is ook te vinden in Gabriel Bataille's luitboek Airs de differents autheurs, Paris, I (1612), bl. 15. Van dit eerste deel verscheen reeds eene uitgave in 1608. Dienvolgens moet deze melodie aangezien worden als zijnde van Franschen oorsprong en afstammend van een ‘air de cour’ of ‘air de ballet’.
Gedurende de gansche XVIIde eeuw en later nog was de melodie populair; men vindt ze o.a. aangehaald: Het paradiis der gheest. vreuchden, Antw. 1617, bl. 24 en 229, voor: ‘Laet ons den Heere danckbaer zijn’, en ‘Jerusalem ghy schoone stadt’; - Geesteliick Paradiisken, 1619, bl. 2, voor: ‘Komt ionghe hertekens’; - Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, bl. 225, 976, 1235, voor: ‘Tot Brussel d'hoffelijcke stad’; - ‘Neemt, Musa! neemt hier nieuwe stof’, en: ‘Singt, Kersten, singt een nieuwen sang’; - Krul, Pampiere wereld, 1644, IV, bl. 85, voor: ‘O mensch! vernieuwt in 't nieuwe iaer’; - Medenblicker scharre-zoodtje, 1650, bl. 15, voor: ‘o Medenblick! voormaels gebouwt’; - Het Brabandts nachtegaelken, Brussel, 1656, bl.75, voor: ‘De suster van de toovery’; - Fr. Foret, Refereynboeck, Ghendt, z.j., kerk. goedk., Ieperen 1667, Sign. E, 3 vo, voor: ‘Laet ons den Heere dankbaer zijn’; - J.C. May-vogel, Vermakelycke bruylofs-kroon, Amst. [1699], bl. 162, voor: ‘O heyligh Godt! ghy die den echt’, enz., enz. ook voor het hierboven I, nr. 170, bl. 632, gemelde lied: ‘Als ik myn Anna’, enz.
|
|