Het oude Nederlandsche lied. Deel 3
(1907)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1870]
| |
482. O suver maecht van Israel.Ga naar voetnoot(1) 1.
O suver maecht van Israel,
wilt seer verbliden u
om der schoner bootschap wil,
die ic u brenghe nu.
Benedicta tu in mulieribus,
valasus, valasus,
ave plena gracia,
tecum dominus,
benedicta tu in mulieribus.
2.
Al mitter bootschap schone
die denghel heeft ghedaen,
hebdi van shemels trone
den heilighen gheest ontfaen.
Benedicta tu, enz.
3.
Als Joseph dat verstonde,
dat Maria was bevrucht,
hi peinsde in sinen ghemoede,
hem waer beter ghevlucht.
Benedicta tu, enz.
4.
Des hem die enghel schone
toesprac ende riet:
‘Joseph, Davids sone,
en wiltse begheven niet.
Benedicta tu, enz.
| |
[pagina 1871]
| |
5.
‘Noch en ontsiet te nemen
die moeder Gods, Marien;
dat van haer wort gheboren,
sal ons van sonden vrien.’
Benedicta tu, enz.
6.
Maria ende Joseph mede
voeren beide tsamen
tot Bethlehem der stede,
daer si haer herberghe namen.
Benedicta tu, enz.
7.
In een arme huseken
al sonder wech of doren,
om dat si waren van haven bloot,
moest hem also gheboren.
Benedicta tu, enz.
8.
Alst quam te rechter middernacht,
so heeft die maecht ghebaert
een kindeken van groter macht,
als denghel ons verclaert.
Benedicta tu, enz.
9.
Daer baerde die suverlike
den here ghebenedijt
van hemel ende aertrike:
lof si haer talre tijt.
Benedicta tu, enz.
10.
Nu laet ons loven desen heer,
die ons ghenoemt Jesus;
stillen wi hem, hi weent so seer,
ende singhen hem aldus:
Te Deum laudamus,
valasus, valasus,
swighet soete Jesus,
du bist ons dominus,
te Deum laudamus.
1, 3. wil bijgev. - 1, 6. In. Zuster Hadewijch's Gedichten, Gent 1875, I, 1ste st., bl. 3, heeft het lied: ‘Ay, al es nu die winter comt’, een refrein: ‘ey, vale, vale millies’. - 7, 2. wech = weeg (?), doren = deuren. - 7, 4. gheboren = gebeuren. | |
Tekst.Hoffmann v.F., Niederl. geistl. Ldr., nr. 19, bl. 47, zonder wijs-aanduiding, hierboven weergegeven. Dit is een suverlijc boecxhen, Antw. 1508, nr. 4, bl. 7 ro, bevat met eenige varianten denzelfden tekst, daarenboven tusschen voorgaande str. 9 en 10 het volgende: Doen sanc met bliden gheschalle
Joseph: alleluya!
ende die enghelen [alle]:
in excelsis gloria
et in terra pax hominibus!
vala sus, vala sus,
swighet soete Ihesus,
ghi sijt ons dominus,
et in terra pax hominibus!
Die herdekens opten velde
bi haren scapen laghen,
met eender claerheyt snelle
dien enghel dat si saghen.
Et in terra pax, enz.
Met groter anxticheyde
werden si bevaen;
die enghel tot hem seyde:
‘laet u ghedachten staen.
Et in terra pax, enz.
‘Ende gaet tot Bethleem binnen,
daer suldi nu ter stonden
Jhesus Cristus gheboren vinden
in doekelkens ghewonden.’
Et in terra pax, enz.
Doen vonden si dat kindeken,
gheleyt in eender cribben;
van hoey [so] was sijn beddeken,
hi en wou niet anders hebben.
Et in terra pax, enz.
| |
[pagina 1872]
| |
Tkindeken wert, na Moyses wet,
ten achtsten daghe besneden,
overmits sijn grote oetmoedicheyt,
in sinen ionghen leden.
Et in terra pax, enz.
Den naem die hem denghel gaf
eert kint gheboren was,
die wert hem daer ghegeven;
Jhesus men seker las.
Et in terra pax, enz.
Volgt, tot slot, de tekst van str. 10 hierboven. Met de lezing van 1508 stemmen overeen, buiten enkele varianten in taal en spelling: Een dev. en̄ prof. boecxken, Antw. 1539, nr. 228, uitg. D.F. Scheurleer, bl. 262, aant. bl. 339; - Dit is een schoon en suverlijc boecxken (geest. goedk. Antw. 1570), Amst. Corn. Claesz., z.j., bl. 8 vo; - Het hofken der geest. liedekens, Loven 1577, bl. 37; - Veelderhande schrift. leysenen, Antw., geest. goedk. 1587, sign. B 1 ro. Aangehaald door Dr. J.G.R. Acquoy, Kerstliederen en leisen. Verslagen en mededeelingen der K. Acad. van Wetensch. afd. Letterk., 3de reeks, dl. IV, bl. 364. | |
Melodie.Bäumker, Niederl. geistl. Ldr., nr. 66, Vierteljahrsschrift, 1888, bl. 304, hierboven weergegeven; - Zelfde mel. Een dev. en̄ pr. b., t.a.p. Naar een Hs. gevoegd bij een zangboek van 1609, ter boekerij van het Amsterdamsche Begijnhof, deelt W.P.H. Jansen, Tijdschr. der Vereeniging voor N.-N. mzgsch., IV (1894), bl. 147, het volgende lied mede, waarvan de eerste strophe eene variante uitmaakt van de voorgaande lezing. De spelling van den hier voorkomenden Nederlandschen tekst dagteekent zeker wel van de XVIIde eeuw; maar de twee-stemmige bewerking bij de woorden gevoegd, is waarschijnlijk wel vroeger thuis te brengen. Wij geven de notatie naar Jansen, de noten met de helft van hunne waarde verminderd: | |
[pagina 1873]
| |
1.
Ave Maria.
O suyver maecht van Israel,
wilt seer verblijden u
van desen bootschap schone,
die ic hier breng tot u.
Benedicta tu in mulieribus,
o Maria, Maria,
ave gratia plena,
tecum dominus,
benedicta tu in mulieribus.
2.
Ave Maria.
O Moeder Godts van hemelrijck,
Jesum u kinde cleijn
altijt voor ons hem biddet,
dat hij ons algemeijn
van onse sonden reijn maecken wil, groot ende cleijn.
O Maria, enz.
3.
Ave Maria.
U loven wij met harten blij
per nova cantica,
want wt u is geboren
daer Daniel verlangde na.
Benedicta tu in mulieribus,
O Maria, enz.
|