| |
| |
| |
467. Fred'rick Hendrick van Nassou.
(Verovering van Grol, 1627).
Fred'rick Hendrick van Nassou,
dien' mijn vader-land getrou
tegen 't machtigh Spangien;
dies ick 't Bataviers ghemoed
wil betuyghen door mijn bloed,
Die my altijd in het veld
hebb' voor in de spits gestelt,
of ick schoon was, jongh en teer,
'k socht mijn vromigheyd en eer
Als ick eerst reed in den slagh
daer betoond' ick als de dagh,
dat ick socht te strijden,
en dat ick, met bus en swaerdt,
onverschrickt en onvervaert,
Krijghsluy, ghy sult tuygen zijn
hoe dat swarigheydt noch pijn
hoe dat donder noch geschut
heeft mijn dapperheyd ghestut,
| |
| |
Voor de vryheyd en Gods woord,
ben ick een metale poort,
niemand hoeft te schromen;
wie sich voor de wetten stelt,
dien ben ick een trouwer helt,
Noch de vyand, noch de nijd
want ick, midden in den strijd,
sie, hoe God my uyt gevaer
heeft verlost soo menigh jaer,
Wildy dat ick voor u tree?
volght dan oock mijn gangen;
want tot onderlinge vree,
streckt al mijn verlangen;
burgers, drijft wech twist en haet,
die ons land soo dapper schaet,
Ick ben een recht Hollands hert
och! wat waert my groote smert,
mijn Heer Vaders wyse raed
en mijns broeders vrome daed
Vaert doch wel vereenight Land,
strengelt vast des eendrachts band
stieren, dat ons driftigh schip
mag door menigh banck en klip,
Dan so sal Godts zegen staen
en sal blincken als de maen
heb' ick dan by u verdient,
dat ick ben der Landen vriend,
vlecht dan oock mijn daden
| |
Tekst.
Pers, Bellerophon, Amst. 1633, bl. 202, lied op de belegering en verovering van Grol door Prins Frederik Hendrik (1627), met opschrift:
Prince-Lied,
Aen de Edele Batavieren.
Frederick heeft Grol de stadt,
en, in 't oogh van 's Koninghs macht,
in der Staten Eed ghebracht.
Vlecht dan kranssen van Laurier,
en kroont desen Batavier.
‘Stemme: Baise moy ma Ianneton. Of, Galathea geestigh dier, etc.’
Vgl. H.J. van Lummel, Nieuw Geuzenlied-boek, nr. 198, bl. 493, het lied: ‘'t Is nu gevallen, dapper op den Bol // van dat kleyn nest, 't stercke steetje Grol’, met wijsaanduiding: ‘Ick kwam laest (sic) die capellebrugghe ghegaen’, waarbij
| |
| |
v.L. aanteekent: ‘Het eerste beleg onder Frederik Hendrik was dat van Grol. Zijn leger telde 20000 man voetvolk en 55 kornetten ruiterij met 15 mortieren en 80 kanonnen. In de vesting, die door Spinola zeer versterkt en van alles ruim voorzien was, voerde M. van Dulcken bevel. In 21 dagen viel de stad, niettegenstaande er een ontzettingsleger onder den Graaf Hendrik van den Berg van 19000 man in de nabijheid was, in handen van den Prins, die alzoo op eene roemvolle wijze zijn' loopbaan opende’.
Bij die gelegenheid schreef Vondel zijn heldenzang: ‘Verovering van Grol door Frederik Henrick, Prince van Oranje’, voorafgegaan door het ‘Klinckdicht’ aanvangend:
Philips had korts gedroomt, hy sou heel Holland dwingen,
en Zeeland op een' sprong: maer Henrick veel te gaeu,
en 'tminste niet verschrickt voor Spaensche tigerklaeu,
bestond, met maght en moed, de stad van Grol t'omringen.
| |
Melodie.
I. Stalpaert, Extract. cath., Antw. 1631, bl. 111. ‘stem: Galathea geestig dier’:
Mag de ker - ke - lij - ke wet //
't Vol - lik wel be - las - ten //
Van des Hee - ren we - gen / met //
Vie - ren of - te vas - ten?
Want de lee - ring van Cal - vijn,
Haer ver - meet zoo vrij te zijn //
Dat haer nie-mant wet - ten
En ver - mag te zet - ten.
Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, Antw. 1635, bl. 176, ‘stem: Moeder Gods komt ons te baet’, zelfde lezing van de melodie, voor: ‘Singt met een devocy versch’.
II. Pers, t.a.p., bl. 128, ‘stem: Baise moy ma Jeanneton of, Galathea geestig, etc.’:
| |
| |
Hoe siet A - re - tae - a om?
Oor saeck van mijn kus - jens:
Weest ons vriend-lijck wel - le - kom,
Voed-ster van mijn lus - jens:
Voed - ster van mijns her - ten vreughd:
Voed - ster van de soe - te deughd:
Want wy seer ver - lan - ghen
Naer u roo - de wan - ghen.
III. Den shigende zwaan, Leyden, 1728, bl. 95, ‘stem: Soete nymph, hoe komt het by (van Krul, zie hierna) - ofte: Baise moy ma, etc. - ofte: Hendrik zou te marrik gaen - ofte: Galathea geestig dier’:
'k Groet u met oot - moe - dig - heyd
(G'lijk als ik ben schul-dig)
U / die my tot deug-den leydt /
Staeg voor my sorg - vul - dig:
'k Groet u / die mijn ziel be - waert /
En mijn li - ghaem op dees aerd' /
En - gel! in dit le - ven /
My van God ge - ge - ven.
De melodie: ‘Bayse moy’, wel degelijk van Franschen oorsprong, wordt aangehaald als stem: Amsterd. Pegasus, 1627, M. Campanus, Velddeuntjes, bl. 23, voor: ‘Ick wensch / dat tot mijn onbijt’; - Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, bl. 542, stem: ‘Bayse moy’, enz., of: Moeder Gods komt ons te baet’, voor: ‘Prijst te samen Rhijn en Maes!’; - Krul, Minnelycke sangh-rympies (in Eerlycke tytkorting) Amst. 1634, bl. 41, stemme: ‘Bayse moy’, enz., voor: ‘Soete nimph, hoe komt het by’, herdrukt in Pampiere wereld, 1644, IV, bl. 52; - Den singende zwaan, 1728, bl. 205: ‘Baise moy, enz. - ofte: Galathea geestig dier - ofte: Hendrik zou te marrik gaen - ofte: 'k Groet u met ootmoedigheyd’, voor: ‘Patienty is goed kruyd’.
|
|