Tekst en melodie.
Valerius, Neder-landtsche gedenck-clanck, Haerlem 1626, bl. 191, ‘stem: Windeken daer het bosch van drilt’; - Dr. A. Loman, Oud-Nederl. ldr. uit den Neder-landtschen gedenck-clanck, eerste uitg. 1871, nr. 12, bl. 42 en nr. 12 der muziekbijlagen; tweede uitg. met J.C.M. van Riemsdijk, 1893, nr. 12, bl. 14. - In dit lied wordt bezongen het Beleg van Oostende, dat duurde van 5 Juli 1601 tot 20 September 1604, toen de stad zich gedwongen zag, zich aan de Spanjaarden onder Spinola over te geven. ‘Noyt’, zegt Valerius, ‘isser stad beter beschermt geweest dan dese. Men rekende datter wel 100000 menschen in dese belegeringe syn doot gebleven.’
Zie bij H.J. van Lummel, Nieuw Geuzenlied-boek, nr. 165, bl. 402: ‘Een nieu liet van de groote victorie die God gegeven heeft over de stadt Oostent, waer op den vyand drie stormen gedaen heeft, 's maenendaegs na drie coningen 1602. ‘Op de wijze: Van Bommelken bom’; ‘een liedje gemaakt in de gedachte’, schrijft v.L., ‘dat men er in slagen zou om Oostende te behouden, dat evenwel niet gelukt is.’
Voor de melodie, zie hiervoren I, nr. 161, bl. 597.