Volgens M. Praetorius, Syntagma musicum, 1619, III, 24, aangehaald door Böhme, t.a.p., I, bl. 129, noemen de Italianen dezen dans: ‘Saltarello’, wanneer deze, bij maskerades, met gezongen liefdeliederen gepaard gaat. Die meening is, volgens Böhme, alleen aan te nemen voor zooveel de ‘Saltarello’ overeenstemt met den Duitschen 16de-eeuwschen springdans, waarvan het eerste gedeelte een ernstigen, rustigen dans uitmaakt, in tegenoverstelling met het tweede, den eigenlijk gesprongen.
De ‘gaillarde’, de ietwat tragere ‘volte’ en de ‘courante’ klonken in driedeelige maat. Nochtans leert Tabourot, Orchésographie, 1588, bl. 65 vo (ook aangehaald door Böhme, t.a.p., I, bl. 128 en door Dr. Land, t.a.p., III (1891), bl. 26-7), dat de courante, in zijn tijd, gedanst werd in lichte tweedeelige maat: ‘et se dance par une mesure binaire legiere’. G. Grove, A dictionary of music, London 1879, I, bl. 578, getuigt mede van de ‘galliard’, dat ze soms in tweedeelige maat werd gedanst: ‘it was generally in 3-4, but sometimes in common time’.
In Evangelische leeuwerck, Antw. 1682, I, bl. 42, vindt men, met het opschrift: ‘Galiard anglois’ - ‘Courante Mansfelt’, deze melodie, voor het lied: ‘O Adams kinders, hier in 't aertsche dal’:
Hoezeer veranderd, stamt deze zangwijs af van de bovenstaande melodie.
In O. en N. Hollantse boeren lieties, Amst. 2de druk, c. 1700, nr. 762, komt voor, als ‘Engelsche Gaillarde’: