| |
| |
| |
458. Weest nu verblyt te deser tyt.
(Pacificatie van Gent, 1576)
Weest nu verblyt ,, te deser tyt,
over is nu ‘snachts droev’ duysteren schyn;
al onse plagen ,, in blyde dagen
't Weer vriend'lick blickt ,, elck is verquickt,
en ons de sonne der vrede dus geeft
tot een bevryding ,, en tot verblyding
Als alles haest ,, was op syn quaest,
syn hulp, syn heyl, syn schut hy tot ons send;
laet ons hem loven ,, die daer van boven
| |
Tekst.
Valerius, Neder-landtsche gedenck-clanck, Haerlem 1626, bl. 86. Lied op de Gentsche Pacificatie, met stemaanduiding: ‘Quand la bergere’. Vgl. onder de
| |
| |
Geuzenliederen: ‘Verblijt u Neerlant met jolijt’, een lied op hetzelfde onderwerp, ‘op de wyse vanden 68 Psalm, Staet op Heer, etc.’ (Dr. J. van Vloten, Nederl. geschiedzangen, 1852, II, bl. 182; - H.J. van Lummel, Nieuw Geuzenlied-boek, nr. 117, bl. 266).
‘Deze gedenkwaardige oorkonde werd op den 8sten November 1576 te Gent onderteekend door St. Aldegonde met acht andere gemagtigden van wege den Prins van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland aan de eene zijde, en door Elbertus Leoninus en andere afgevaardigden van wege Braband, Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Valencyn, Rijssel, Douay, Orchies, Namen, Doornik, Utrecht, Mechelen aan de andere zijde. De overeenkomst was een meesterstuk van staatkunde aan den kant van den Prins; want er werd daarin voor de veiligheid van de Hervormde godsdienst zoo krachtig gezorgd als men onder de omstandigheden verwachten kon...’ (John Lothrop Motley, De opkomst van de Nederl. Republiek, vertaald onder toezigt van Dr. R.C. Bakhuizen van den Brink, 2de druk, 's-Grav. 1860, III, 351 vlg.).
| |
Melodie.
I. Valerius, t.a.p.; met 3-maat, hierboven met 6/4-maat weergegeven.
II. Les rossignols spirituels, Valencienne I, (1619), bl. 110:
Gra-ces au pe - tit Ie-sus
A bien dai - gné ve - nir ça bas
No - é, No - é, No - é, trois fois,
Res - iou - ys - san - ce
III. La pieuse alouette, Valencienne, I (1619), bl. 114, ‘sur l'air mondain: ‘Quand le berger revient des chams // toujour bon tans, etc.’ (vgl. Het prieel der gheest. mel., Antw. 1617, bl. 263):
Gra - ces au bon pe - tit Ie - sus,
A bien dai - gné ve - nir çà - bas,
No - ël, No - ël, No - ël, trois fois,
Ré - joü - is - san - ce,
| |
| |
IV. Pers, Bellerophon, 1633, bl. 77, ‘stemme: Quand la bergère’:
U py - len / ko - ker en ge - weer /
U fel - le schich - ten /
En snel - le lich - ten /
V. Stalpaert, Gulde-iaers feest-dagen, Antw. 1635, bl. 1084, stem: ‘Ghy herders die wel licht'lijck siet’:
Doet nae de Schrift u on - der - wijst /
Noch laeckt / noch prijst /
Een man in sijn ghe - daen - te niet /
Van hoo - gher we - sen /
VI. Le Sage et D'Orneval, Le Theatre de la Foire, I, Paris, 1721, ‘Le temple du destin, pièce d'un acte, par M. le S**, representée à la Foire de Saint Laurent, 1715’; bl. 353, gedialogeerd couplet tusschen Columbine en Pierrot, nr. 41 der muziekbijlagen:
Ah! c'est toi, Pier - rot mon pou - let,
J'al - lois chez toi, mon doux sou - ci,
Cer-tai - ne let - tre...
| |
| |
VII. Brunettes ou petits airs tendres, Paris, Chr. Ballard, III (1711), bl. 157:
Quand la Ber - ge - re vient des champs,
Sa que-nouil - let - te va fi - lant,
Toû - jours ber-ge - re, Toû - jours le - ge - re,
Herdrukt met eenige afwijkingen in Weckerlin's Échos du temps passé, II, nr. 24, bl. 52.
Weckerlin, L'ancienne chanson populaire en France, 1887, bl. 417, naar Premier livre de chansons composées en musigue à 4 parties par M. Pierre Certon, Paris 1552, deelt den tekst van een lied uit 7 str. mede, waarvan de eerste luidt:
Quand la bergère va aux champs,
sa quenoillette va filant,
la bergère au champ dou roay.
Eitner, Bibliogr. der Musik-Sammelwerke 1877, bl. 832, vermeldt eene in 1569 gedrukte meerstemmige bewerking: ‘Quand la bergere va aux hams (sic)’ van Pierre Sanserre, Senserre of Santerre. De naam van dezen componist komt reeds voor in de Parijsche uitgaven van Attaignant in 1539.
Deze zangwijs was ook sedert 1623 in Duitschland bekend; o.a. voor een lied op ‘St. Michael’, met aanvang: ‘O unüberwindlicher Held, Sanct Michael!’; zie Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, III, nr. 2089, bl. 776; zie mede aldaar nr. 2093, bl. 786.
|
|