Tekst.
Een nieu Geusen lb., 1581, bl. 5ro, ‘Hier beginnen de Liedekens van Paepken wt / ende gaet op de wijse / Broeders en susters en / etc.’, tekst hierboven weergegeven; - Wackernagel, Lieder der niederl. Reform., 1867, nr. 86, bl. 164, naar de uitg. van 1588, zelfde wijsaanduiding; - Dr. van Vloten, Nederl. geschiedz., I, bl. 271; - H.J. van Lummel, Nieuw Geuzenlied-boek, nr. 10, bl. 15, waar men leest: ‘Dit vers is hoogstwaarschijnlijk gemaakt naar aanleiding van het gezegde van Barlaimont tot de Landvoogdes: Vrees niet, het zijn maar Geuzen! d.i.: bedelaars. Hij zeide dit in de fransche taal, vandaar dat deze spotnaam ook altijd door de gereformeerden in die taal gebruikt is en zij zelfs penningen droegen, die het aandenken aan dien eeretitel moesten levendig houden (5 April 1566).’ - Pontus Payen, II, MS., aangehaald door John Lothrop Motley, De opkomst van de Nederlandsche Republiek (vertaald onder toezigt van Dr. R.C. Bakhuizen van den Brink), 2de druk, 's-Grav. 1860, II, bl. 81, aant. 3, verhaalt: ‘Le Sr. de Berlaymont - prononça par grande colère les parolles mémorables qui firent changer de nom aux gentilshommes confédérez. Et comment, Madame, Votre Alteze at elle crainte de ces gueux? - Par le Dieu vivant, qui croirait mon conseil leur Requeste seroit appostilée à belles bastonnades, et les ferions descendre les degrés de la cour plus vistement, qu'ils les ont montés’.
Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt, 1566-1568 (uitg. Ferd. Van der Haeghen, Maatsch. der Vlaamsche bibliophilen, 4de reeks, Gent, 1872, I, 66 vlg.), ter plaatse waar hij leert, ‘hoe tvolck hem zeer becommerde met psalmen te sijnghen’, zegt o.a., bl. 68: ‘zoo werden ooc up de maerct van jongheluers (goochelaars) liedekins ghezonghen die menich zeer onstichtende waren, ende al meest in spotte vande gheestelicke persoonen, ende was