Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1484]
| |
A.Daar komt een kanonneken aan
hoge, joge, jis!
Met uwe gouen tonnekes,
sibbele-sabbele-sonnekes,
mosterd over den visch!
Hoge, joge, jage, jis!
A2.
Daar komt al één kanonneke aan
van hooge jooge jis,
al met een gouden tonnetje.
Sippele, sappele, sonnetje;
boter bij de visch;
hooge, jooge, jare, jis.
Wat komt dat één kanonneke doen?
Van hooge jooge jis? enz.
Het komt al ééne dochter halen.
Welke dochter zal dat wezen?
Dat zal ...... wezen.
| |
[pagina 1485]
| |
Wat zult gij haar dan geven?
Wij zullen haar 't steertje van 't verken geven.
Pak ze bij de hand
en leit ze naar den waterkant.
Het refrein: ‘Van hooge’, enz. wordt bij dezen, de vier volgende in de twee laatste regels herhaald. Zoo ook bij de volgende rijmen. B.
1.
Daar komt al een kanoniken aan;
van ielefie, van alefa,
kanonike.
2.
- Wat komt dat kanoniken hier doen? Van ielefie, enz.
3.
- Ik kom uw schoonste jong' dochter al halen, enz.
4.
- Mijn schoonste jong' dochter zult ge niet krijgen, enz.
5.
- Ik zal ze doen op Steepot zetten, enz.
6.
- Op Steepot zetten dat doen we niet, enz.
7.
- Ik neem uw schoonste jong' dochter al bij de hand.
Van Engeland,
van Spanje,
appelkes van Oranje,
peren van de boomen,
Christus met de krone,
bedanke Djeezeke.
5 en 6. Steepot, l.: Steenpoort, het gevang boven de poort van het Steen, zooals vroeger in 't Gentsche Gravensteen; zie A. van Werveke, Bulletijn der maatsch. van geschied- en oudheidkunde, Gent, X (1902) bl. 73. Vgl. hiervoren I, bl. 689, str. 4. B2.
Daar komt al één kanonniken aan,
van elepha, van elepha,
kanonneke.
Wat komt dat één kanonneke doen?
Het komt al ééne dochter halen.
Welke dochter zal dat wezen?
Dat zal Marieke wezen.
Marieken en zult ge nie krijgen.
We zullen u op steenpot zetten.
4. Het refrein: ‘van elepha’, enz. wordt na elken regel herhaald. - 7. Of een andere naam. - 9. Steenpoort. | |
[pagina 1486]
| |
C.
Daar kwam eens een kanonnikje aan,
van ei-frank, van oliefrank, van oliefrank-kanonnikje.
Wat wou dat kanonnikje halen? Van ei-frank, enz.
Ik wou jou dochterGa naar voetnoot(1) JantjeGa naar voetnoot(2) wel halen. Van ei-frank, van oliefrank,
van juffrouw Diene Frankien, Spaansche drankien, Spaansche noot.
Wat wou je met mijn dochter Jantje doen? Van ei-frank, enz.
Ik wou haer een fikschen vrijerGa naar voetnoot(3) geven. Van ei-frank, enz.
Wat voor een vrijer zou dat wezen? Van ei-frank, enz.
Kom, laat dat onze Piet Smul maar zijn. Van ei-frank, enz.
Die vrijer is toch al te min. Van ei-frank, enz.
Kom, laat het dan Klaas Plak maar zijn. Van ei-frank, enz.
Die vrijer, enz.
Dan zal het onze Willem zijn. Van ei-frank, enz.
Daar heb je mijn dochter met eeren,
zij mag er meê verkeeren.
Kom, laat ons dan maar henengaan, van ei-frank, van oliefrank,
van juffrouw Diene Frankien, Spaansche drankien, Spaansche noot.
D.
Daar komen al twee kanonnekens aan.
Savits savits savats!
Wat komen die twee kanonnekens doen?
Savits savits savats!
Die komen eene jonge dochter halen.
Savits savits savats!
En die konnen ze niet krijgen.
Savits savits savats!
Dan zullen wij ze maar stelen,
Savits ....
Dan kis ik u den hond.
Savits ....
Dan geef ik den hond een stukske brood.
Savits ....
De hond die lust geen brood.
Savits ....
Dan slaan ik hem met eenen kluppel dood.
Savits....
| |
[pagina 1487]
| |
Dan zullen we haar maar geven.
Savits....
Wij rijden al weer naar ons kasteel
en komen in zeven jaren niet weer.
De zeven jaren zijn al om,
juffrouw draai u eens om!
| |
Tekst.A. 't Daghet, Hasselt, II (1887-88), bl. 18 en 151 (Limburg); - A2. Dr. J. van Vloten en M.A. Brandts Buys, Nederl. baker- en kinderrijmen, 4de uitg., [1894] bl. 118, nr. 3 (Hament in Limburg) met deze aanteekening: ‘De kinderen staan op eene rei, één staat alleen tegenover de rei en gaat eerst voor- en dan achteruit, terwijl het 1ste couplet wordt gezongen. Bij het 2de couplet doet de rei hetzelfde. Zoo gaat het voort tot het 8ste couplet; dan kiest het eerste kind er éen uit de rei en allen dansen in het rond. Het spel begint dan opnieuw met: ‘Daar komen al twee kanonnekens aan’, enz.; - B. Aug. Gittée, Volkskunde, Gent, III (1890), bl. 39 (Limburg); - B2. Dr. J. van Vloten en M.A. Brandts Buys, t.a. p, bl. 117, nr. 2 (Hasselt); - C. Dr. v. Vl. en Br. B., t.a.p., bl. 117, nr. 1, zonder aanduiding van plaats; - D. 't Daghet, t.a.p., bl. 126. - F.E. Delafaille, Gesch. van Mechelen, z.j., [1903], II, bl. 31, met aanvang: Daar komt al een klein nonneken af,
van Adam, van Eva,
klein nonneke.
Wat komt hier dat klein nonneken doen?
van Adam, van Eva,
klein nonneke.
Om een schoon meiske te bestelen,
van Adam, van Eva,
klein nonneke.
Hebt gij schoone dochters? zwaluwké, zwaluwké? enz.
Voor verdere varianten, zie A. de Cock en Is. Teirlinck, Kinderspel en kinderlust, II (1903), bl. 295 vlg. onder de rondedansen, in engeren zin, d.i. reidansen, ‘waar één of meer meisjes (gemeenlijk slechts één) tegenover een heelen rei staan, en beide partijen beurtelings tot elkander naderen en dan weer achteruit gaan.’ - Aangeh. door Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 534, waar men leert, dat het spel van ‘het Kanonnike’ nog in het midden der verleden eeuw in de omstreken van Elburg was bekend, en wordt beschreven in den Gelderschen Volksalmanak voor 1842, bl. 90 vlg. - Volgens J. ter Gouw, De volksvermaken, bl. 303, dagteekent dit lied zeker uit de XVIde eeuw; maar 't is een bruilofts- en geen kinderdans, als 't geheele beloop van 't lied bewijst. Dr. Bolte, Das Kinderlied von Hernn von Ninive (Zeitschrift des Vereins für Volkskunde, 1894, bl. 180 vlg., 1896, bl. 98-9), leert, dat dit met ons lied ‘van | |
[pagina 1488]
| |
't Kanonike’ overeenstemmend kinderlied en -spel, een Paters- en Nonnenspel tot grond heeft en wel om de volgende redenen. In het Zweedsch bestaat een gezongen danslied met spel (te vinden bij Arwidsson, Svenska Fornsänger, vertaald door Böhme, Deutsches Kinderlied, bl. 519): 1.
Här komma de stolta Nunnor, Herr Domine,
Från de gröna Lunder. Cito, cito, citissime, Herr Domine.
2.
Hvad vilja de stolta Nunnor?
3.
De vilja med Biskopen tala.
4.
Biskopen är ej hemma.
5.
Hvar månde han då vara?
6.
Han är i sin Skrifkammar.
7.
Hur lyder det han skrifver?
8.
Detta Brefvet lyder så,
Att Ungersven skall Jungfrun få.
[of]: Munken skall till Nunnan gå.
Hier kommen die stolzen Nonnen, Herr Domine,
Von den grünen Linden. (?) Cito, etc.
Was wollen die stolzen Nonnen?
Sie wollen mit dem Bischof sprechen.
Bischof ist nicht daheim.
Wo wollte er denn hinfahren?
Er ist in seine Schreibkammer.
Wie lautet das, was er geschrieben?
Der Brief lautet so:
Jeder Bursch soll eine Jungfrau nehmen.
[of]: Mönche sollen zu Nonnen geh'n!
In eene in 1709 en 1718 met haar halfzuster gevoerde briefwisseling, wordt Charlotte van Orleans (geb. 1652) door Hertogin Elisabeth herinnerd aan een lied met spel uit hare jeugd, dat met het voorgaande overeenkomt: Da kommen wir gecken und nonnen her,
herr domine, herr domine!
Und wass nicht is, mag werden war,
Cede, cede, sancte, quit, nostre domine!
Hog spreekt de Hamburger Conrad von Hövel, ook bekend onder den naam van Candorin, in zijne Eren-, Danz-, Singe-Schauspile-Entwurf (1663) van het spel: | |
[pagina 1489]
| |
‘Hi kommen wir käkken Nonnen her, Herr Domine’. Daarenboven vindt men in een o. 1750 te Hamburg en Leipzig verschenen werkje: ‘Alle Arten von Schertz- und Pfänderspielen... von Bruder Lustigen’ de beschrijving van een spel: ‘Das sogenannte Kloster-, Münck- und Nonnen-Spiel’. De nonnen vangen aan: Hier kommen die kecken Nonnen daher,
Sera, sera, sancti nostri Domine!
De paters zingen: Was ist der Nonnen ihr Begehr:
Sera, sera, sancti nostri Domine!
De nonnen vragen waar de ‘wijze man’ zich bevindt, die een brief kan lezen. De ‘wijze man’ treedt vooruit en leest den brief waarin geschreven staat: ‘Ein jeder soll sein Nönngen lieben’, waarop elke pater zijn nonnetje kust, tot den ‘wijzen man’ brengt en zingt: Wir wünschen der Braut ein neues Jahr.
Was wir wünschen, das werde wahr.
Sera, sera, sancti nostri Domine!
Böhme, t.a.p., en Gesch. des Tanzes, I, bl. 153, meent, dat de oorsprong van het ‘Paters- en nonnenlied’ en daardoor de oorsprong van het liedje ‘von Hernn von Ninive’ hooger opklimt en wel in het aloude gebruik der ‘Brautwerbung’, bruidwerving, moet worden gezocht. Dit gebruik, dat in alle Germaansche landen in zwang was en voornamelijk in Frankrijk en in Engeland, dat reeds ten tijde van de ridders als ‘Knappenehe und Sommerbuhlen’ was bekend, wordt van de XIVde eeuw af gevonden op het platte land aan den Rijn, onder den naam van ‘Mailehen’. Op Paasch-Maandag of Meivooravond vergaderden knapen en meisjes van het oord: de meisjes werden ‘besteigert’, eene soort van veiling had plaats. Aan den meest-biedenden jongeling werd de ‘Mailiene’ voor het gansche jaar tot dansgezellin toegekend. Het bestede geld diende om de dansmuziek en het onthalen der meisjes te betalen. In de liederen nu die op het ‘Mailehen’ betrekking hebben, vindt men den uitroep ‘Wem soll ich diese geben?’, die zich ook in het bedoelde kinderspel voordoet en geen twijfel overlaat nopens den oorsprong van dit laatste. Aug. Gittée, Volkskunde, IV (1891), bl. 123 vlg., in eene uitvoerige studie aan ‘Het spel van Kanonike’ gewijd, stelt een onderzoek in naar de Duitsche en Engelsche varianten; naar het IJslandsche spel van ‘Hof en Alf’ en een daarmede verwant spel uit Schotland; naar de Romaansche (Italiaansche en Spaansche) vormen, die aan de Hollandsche bij Van Vloten herinneren, en waarin de optredende persoon een gezant en niet de vrijer zelf is, en eindelijk naar eene Waalsche variante: ‘In ons lied (zie tekst D) wordt de bruid eenvoudig toegestaan. Zóo niet in de vreemde varianten .... Immers bijna overal verkrijgt de vrijerij het karakter van een koop’. De schrijver komt tot een nagenoeg met Böhme's zienswijze overeenstemmend besluit: | |
[pagina 1490]
| |
‘In dit spel schuilt eene herinnering aan den tijd, toen de man zijne vrouw nog door een formeelen koop verkrijgen moest’. - Die formeele koop zal zeker zelf wel tot het ‘Mailehen’ aanleiding hebben gegeven. | |
Melodie.'t Daghet, t.a.p., bl. 151. Dat de zangwijze bij tekst A gevoegd, herinnert aan de melodie van het ‘Patersliedje’, mag misschien insgelijks tot bewijs gelden, dat Dr. Bolte terecht den Nederlandschen tekst van 't ‘Kanonikke’, in verband brengt met het vroegere ‘Paters- en nonnenspel’, echter zelf uit een vroeger lied of spel ontstaan en dat, zooals Gittée zegt: zijn oorsprong vond in de zucht om na te bootsen, welke, op menschelijke handelingen gericht, steeds bleek een machtig faktor in het verzinnen der kinderspelen te zijn.’ Het liedje dat volgt, is eene Gentsche variante, die wij verschuldigd zijn aan den heer organist Desideer van Reysschoot. 1.
‘'k Ga naar mijn hoveke(n) vol me(t) blomme(n),
van fievelorein, van asentein, senteine!’
2.
‘Waarom gade naar mijn hoveken vol met blomme?’, enz.
3.
- ‘Om een van u(w) beste dochters t' hen (hebben),’ enz.
4.
- ‘Ik zal der e' muurke(n) veure zette(n),’ enz.
5.
- ‘Ik zal da(t) muurken overklemme(n),’ enz.
6.
- ‘Ik zalder e' waterke(n) veure legge(n),’ enz.
7.
- ‘Ik zal da(t) waterke(n) over zwemme(n),’ enz.
Het verband met het ‘Kanonneke’ wordt eerst duidelijk wanneer men deze variante vergelijkt met de lezing van St. Maartens-Laathem (Oost-Vlaanderen), te vinden bij A. de Cock en Is. Teirlinck, t.a.p., bl. 307: M.
Daar komt een arme Clare gevaren,
van fioreine, van hare fonteine, o reine.
R.
Waarom komt die arme Clare gevaren? enz.
M.
Om een van uw beste dochters te hebben, enz.
R.
Gy zult er mijn beste dochter niet hebben, enz.
M.
...................
R.
Ik zal er een muurken voren zetten, enz.
|