Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1444]
| |
Tekst en melodie.De Coussemaker, Chansons pop. des Flamands de France, 1856, nr. 114, bl. 341, ‘Rype kersen’, rondedans van Belle. D.C. doet de melodie op den eersten slag aanvangen. Vgl. hiervoren nr. 388, de zangwijs: ‘Waerom zou ik het dansen laten’. Firmenich, Germaniens Völkerstimmen, Berlin, z.j., I, bl. 55, aanverwante ‘Holsteinische’ tekst: | |
[pagina 1445]
| |
Riepen Gassen wöl wi meien,
Stoppeln wöl wi laten staan;
junge Jumfern wöl wi freen,
oole Wiever laten gaan.
Ik bün en Keerl un de wat leert hett,
de ook noch wat över'n Steert hett.
Nananana, nananana,
spreekt dat Jawoord ook man to!
1 = Rijpe garst willen wij maaien (plukken). - 3. freen = vrijen. - 5, 6. Ik ben een kerel die wat geleerd heeft en die geen lompen draagt. |
|