Tekst en melodie.
De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, 1856, nr. 102, bl. 324, ‘Den wagen’, opgeteekend te Belle. Dit lied behoort tot de rei- of rondedansliederen van den ‘Rozenhoed’, en gaat vergezeld met pantomime. Terwijl de kleine meisjes ronddansen, staat een van hen buiten den kring met een zakdoek of ander voorwerp in de hand en raakt daarmede een harer gezellinnen aan, die zich dan achter haar moet plaatsen, en zoo verder totdat al de meisjes aangeraakt en achter haar geplaatst zijn om een nieuwen rei te vormen. Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 529, leert ons hoe een dergelijk spel, dat den naam droeg van ‘Houdwagen’, nog vóor eenige jaren te Zwolle bekend was. De kinderen zongen:
Zónder zíel of zálighéid,
Naar 's schrijvers vermoeden, is dit laatste lied oud, en zou ‘houdwagen’ wel eene verbastering kunnen zijn van een vroeger ‘houd aan, wagen!’. Ook zou men wel in het woord wagen eene herinnering kunnen hebben aan den ‘Grooten Beer’, den ‘Wagen’, in Vlaanderen ‘Hellewagen’ geheeten, dien de Germanen zich als voertuig van Wuodan dachten.
Het slot der melodie is ontleend aan de Fransche wijs: ‘La Faridondaine’; zie hierna nr. 388, het lied: ‘Waerom zou ik het dansen laten’.
Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, II, nr. 989, bl. 754, geven tekst en melodie naar d.C. met Duitsche vertaling.