Tekst en melodie.
De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, nr. 101, bl. 323, ‘Het purperen lint’. Dit lied, aangeteekend te Belle, onder de omstreeks de Meimaand en gedurende den zomer gezongen liederen, behoort tot de reidansen van den ‘Rozenhoed’. Bij dezen dans wordt een jong meisje door haar speelmaatjes uitgekozen om met linten en kroon of krans getooid te worden, wat ten allen tijde plaats had hij de dansen van den rozenhoed. Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 527, meent dat men deze fragmenten te beschouwen heeft als overblijfselen van den ‘Dans der maechdekens’. Zie onder de geestelijke liederen: ‘In den hemel is eenen dans’. De rol van het meisje in het Vlaamsche fragment doet Dr. K. ook denken aan die van de Pinksterbloem; zie nr. 373 hierboven.
V. 5-6 zinspelen op het feit, dat aan booze wijven en lichtekooien een viool als eerestraf om den hals gehangen werd. Van daar de Duitsche uitdrukking ‘in der Geige stellen’, waarmede ‘in viole gaen’ treffend overeenkomt (cfr. Heyne, Deutsches Wörterbuch, i.v. Geige en Fiedel, alsook R. Meringer, Idg. Forschungen, XVI, 134). De zin is dan: ‘Meisje, bewaar uwe kroon als bewijs van uwe maagdelijkheid; gij wilt toch niet tot lichtekooi gestempeld worden?’
Het volgende stukje opgeteekend door Prudens van Duyse, onder de Dendermondsche liedekens, kan als een tegenhanger van het voorgaande worden aangezien. De melodie in ons niet bekend:
‘Wil my uw cransken leenen, so reene,
wil my uw cransken leenen, so fijn.’
g' en bewaerdet, bewaerdet,
g' en bewaerdet niet wel.’
- ‘Wil my uw cransken leenen, so reene,
wil my uw cransken leenen, so fijn.’
't moet er van maegden, van maagden,
- ‘Ick ghevet op u vraghen, o maghet,
ick ghevet op u vraghen, u weer.’
- ‘'k En gheeft om heel de stede niet weder,
'k en gheeft om heel de stede niet weer.’