Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1381]
| |
A.1.
Nu wil ick eens omme gaen,
roosen aen mijn hoedeken!
en sien of ick se vinden kan,
roosen,
roosen bloemen aen mijn hoet!
hadden wy gelt wy hadden goet!
roosen aen mijn hoedeken.
2.
Ick sey: schoon lief geeft my de hant,
roosen aen mijn hoedeken!
en treedt met my aen desen dans,
roosen, enz.
3.
Ick sey: schoon lief wy moeten knielen,
roosen aen mijn hoedeken!
ick hoop het sal ons wel gelieven,
roosen, enz.
4.
Ick sey: schoon lief wy moeten kussen,
roosen aen mijn hoedeken!
ick hoop het sal ons wel gelucken,
roosen, enz.
5.
Ick sey: schoon lief gy dient my niet,
roosen aen mijn hoedeken!
al benje wat zwart, gy smet my niet,
roosen, enz.
6.
Ick sey: schoon lief wy moeten scheyden,
roosen aen mijn hoedeken!
ick hoop 't sal ons wel geleyden,
roosen, enz.
4, 3. Duitsche tekst: ‘das thät die Jungfer lusten.’ - 5, 3. t.: sy smet. - 6, 3. Duitsche tekst: ‘das thät die Jungfer leide.’ | |
[pagina 1382]
| |
Rosa, willen wy dansen?
| |
[pagina 1383]
| |
Rosa, willen wij kiezen?
| |
[pagina 1384]
| |
1.
Rosa, willen wy kiezen?
Kiest, Rosa, kiest, Rosa.
Rosa, willen wy kiezen?
Kiest Rosa zoet,
Rosa, met haer bloemenhoed.
Danst, Rosa zoet.
2.
Rosa, willen wy dansen?
Danst, Rosa, danst, Rosa.
Rosa, enz.
3.
Rosa, willen wy minnen?
Mint, Rosa, mint, Rosa.
Rosa, enz.
4.
Rosa, willen wy trouwen?
Trouwt, Rosa, trouwt, Rosa.
Rosa, enz.
| |
Rozen groeien op mijnen hoed.
| |
[pagina 1385]
| |
4.
Rozen groeien op mijnen hoed,
alle die meiskens zijn zoo zoet,
Roza, gij moet opstaan, henengaan.
| |
Tekst.A. Haerlems oudt lb., 27sten druk, 1716, bl. 85, ‘Roosen-dans-liedt’, zonder wijsaanduiding, hierboven weergegeven; - Willems, Oude Vl. ldr., nr. 126, bl. 295; - Hoffmann v.F., Niederl. Volksldr., nr. 138, bl. 250, die een Duitschen, door hem in de omstreken van Bonn in 1820 gehoorden, tekst: ‘Jungfer giebt mir die weisze Hand’, aanhaalt en den Nederl. tekst voor eene navolging daarvan houdt. De melodie van de Duitsche liederen is te vinden o.a. in Erk u. Böhme's Deutscher Liederhort, II, nr. 975a, bl. 741, en in Böhme's Deutsches Kinderlied u. Kinderspiel, bl. 473, nr. 182 vlg. Doch onder de Duitsche lezingen is degene van 1820 de oudst bekende, terwijl de melodie reeds met de tweede helft der XVIIde eeuw, zoo niet nog vroeger, in Nederland moest populair zijn. Inderdaad, in Het geestelyck Iubilee van het iaer O.H. MDCL, enz. door Ioannes van Sambeek P.D.S.I., Antw. 1663, vindt men, bl. 187, met de wijsaanduiding: ‘Roosen aen myn hoedeken’, een lied met denzelfden strophenbouw. Ziehier den aanvang van dit lied: Als het schaepje was verlooren
van den helschen wolf verleyt,
is den Herder ons gebooren,
Jesus.
Jesus in de middernacht
ons in sijnen stal verwacht,
en noch tot berouw verbeyt.
| |
Tekst en melodie.B. De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, 1856, nr. 107, bl. 330. - Herdrukt door Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, | |
[pagina 1386]
| |
II, nr. 976b, bl. 742. Volgens eigen getuigenis bezorgde d.C. aan Willems, Oude Vl. Ldr., nr. 127, bl. 297, den door dezen met minder nauwkeurige melodie uitgegeven onvolledigen tekst. - Snellaert op W., t.a.p., deelt de volgende variante van den tekst uit Kortrijk, mede, variante overgenomen door Hoffmann v.F., t.a.p., nr. 139, bl. 252: 1.
Zou ik niet mogen ingaen? ingaen?
Rosa-bloemen op mynen hoed,
waren wy, waren wy al zoo zoet!
Rosa-bloemen op mynen hoedt!
Rosa mijn alderzoet!
2.
Zou ik niet mogen kiezen? kiezen?
Rosa-bloemen, enz.
3.
Zou ik niet mogen kussen? kussen?
Rosa-bloemen, enz.
4.
Zou ik niet mogen wafels bakken? wafels bakken?
Rosa-bloemen, enz.
5.
Zou ik niet mogen uutgaen? uutgaen?
Rosa-bloemen, enz.
| |
C.Lootens et Feys, Chants pop. flam., 1879, nr. 113, bl. 208. De zangwijs is eene variante van de onmiddellijk voorgaande melodie. | |
D.De Coussemaker, t.a.p., bl. 332, variante uit Veurne (West-Vlaanderen). | |
E.Pol de Mont, ‘Eenige kinderspelen met zang’, Volkskunde, II (1889), bl. 120, met de volgende aanteekening: ‘Dit liedje wordt bij het kermisdansen rond het kaarsken gezongen. Een meisje staat in den kring, en voert regelmatig alles uit, wat de zangers haar opdragen. De great attraction is natuurlijk het derde, het kus-koeplet.’ Nagenoeg op dezelfde manier wordt of werd het lied in Duitschland gezongen, blijkens het opschrift van den hierboven gemelden Duitschen tekst. Dit opschrift, bij E.u.B., t.a.p., bl. 741, luidt: ‘Eine im Kreise stehende Jungfrau hat Alles das zu thun, was die sie umtanzenden Burschen und Mädchen singen’. | |
F.'t Daghet, Hasselt, II (1887-88), bl. 188, Kinderdans uit Weert (Limburg). De zangwijs genoteerd g a g d met 2/4-maat, is waarschijnlijk te lezen: g a g e met 6/8-maat, zooals wij hierboven schrijven. Vgl. 't Daghet, t.a.p., bl. 148. Deze zangwijs die gemeenlijk voor zegzels en verhalende stukjes dient en welke men wel het kindernomos zou mogen heeten (nomos in den zin van oorthema), wordt mede in Duitschland gebruikt voor allerlei kinderliederen en kinderspelen; o.a. voor het met het hier besproken lied in verband staande: ‘Blau, blau Fingerhut’. Zie Böhme, Deutsches Kinderlied, bl. 477, nr. 195, en nr. 227, bl. 490, de wijs: ‘Rote Kirschen ess ich gern’. - Zie mede de kinderwijzen aangehaald in 't Daghet, I (1885-86), bl. 76. | |
[pagina 1387]
| |
In hetzelfde tijdschrift, II, bl. 169, vindt men nog deze variante uit Venloo: Rooze bloemen op mijn hoed!
Had ik geld, dan had ik goed.
Rozen op mijn hoedje!
Kies wie gij wilt,
de schoonste uit het kringetje;
daar, schoone juffrouw,
en zoo geef ik u den trouw.
Ga nu van elkander scheiden
met een kusje tusschen beide;
zoo verlaat ik jou,
schoone juffrouw.
Zie verdere lezingen bij A. de Cock en Is. Teirlinck, Kinderspel en Kinderlust, II (1903), 219 vlg. Het ‘Rozendans-lied’, ook ‘Rozenhoed-’ of ‘Kroonlied’, is de naam van een rondedans waarmede het een of ander spel gaat verbonden; zie Dr. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 521, waar tekst A wordt aangehaald. De Coussemaker, t.a.p., bl. XIII, leert ons, dat in Fransch-Vlaanderen gedurende den ganschen zomer en voornamelijk op sommige feestdagen, op St. Jansdag (24 Juni), op St. Pieters- en Pauwelsdag (29 Juni), de kinderen, tegen den avond, bij zonsondergang, rondedansen uitvoeren met zang. Te Duinkerke noemt men ze ‘Roozenhoed-dansen’, omdat ze worden gedanst en gezongen onder eene over de straat gespannen kroon met bloemenkransen. Die dansen gaan gewoonlijk vergezeld met spelen en zelfs met pantomimes, waardoor zij van de gewone rondedansen te onderscheiden zijn. Volgens den schrijver getuigen de melodieën, die ze vergezellen, van hoogen ouderdom. - De oude modus kan, naar onze meening, niet altijd gelden als een bewijs van oudheid; tot in de XVIde eeuw, en misschien nog later, heeft men in den ouden modus melodieën geschreven. Op bl. 324 doet de Coussemaker ons eene andere bijzonderheid kennen, namelijk dat ten allen tijde bij de ‘Rozenhoed-dansen’ een meisje door haar gezellinnetjes werd aangeduid om met linten en eene kroon te zijn getooid. Van zijnen kant leert Pol de Mont, Meigebruiken in Vlaams-Belgie, in Volkskunde, Gent, XI (1898-99), bl. 10, dat vóór vijftig jaar te Wambeek (Brabant), tijdens de ‘Meiviering’ en het kiezen der ‘meigravin’ of ‘meiinne’, werd gedanst onder de kroon, op de woorden van het nu nog links en rechts als kinderrei bekende liedje: Rozen bloeien op mijnen hoed,
al die heerkens zijn zoo zoet!
Roza, gij moet knielen, knielen gaen.
Het lied is hier ineengeloopen met het ‘Patersliedje’; vgl. A. de Cock en Is. Teirlinck, t.a.p., bl. 216 het lied: ‘Pauline, Pauline ge moet kiezen’. Blijkbaar, | |
[pagina 1388]
| |
zegt Böhme, Geschichte des Tanzes in Deutschland, I, 164, is de Rozenkroondans, ‘Rosenkronentanz oder Tanz unter der Krone’, zooals de Joannesdans, een overblijfsel van het oud heidensch vreugdefeest bij 's zomers zonnekeerkring. Dit volksfeest, dat vroeger in verschillende streken van Duitschland bekend was, bleef het langst bewaard aan den Nederrijn en werd nog onlangs gevierd in Holland en in België. De schrijver verzendt o.a. naar de Coussemaker, t.a.p., bl. 123 en naar Wolf, Wodana, Gent 1843, bl. 103, waar men onder den titel ‘Ste Pietersfeest’ leest: ‘Te Geeraerdsbergen (Oost-Vlaanderen) verzamelt men in elken wyk of elke gebuerte, onder het afzingen van een zeker liedeken, eene tamelyke menigte hout, dat men dan ontsteekt en onder het geroep van: “vivat zinte Pieter! vivat zinte Pieternelle! djou, djou, djou, djou!” omdanst. Dit heeft plaets in den vooravond van het feest. Den volgenden morgen wordt de “roozenkroon” gewonden en in het midden van eene der straten van den wyk opgehangen. Des achternoens is [het] “bollenwerpen”, en alle “leden” van den wyk, zoo mannen als vrouwen, nemen er deel aen. - Op den navolgenden zondag wordt een dans onder de “roozenkroon gehouden: heimelyk maekt men zich eens (komt men overeen), welk paer der dansers “bruid en bruidegom” zyn zal; op hun hoofd laet men de roozenkroon vallen, en het paer is verpligt, een gelag te geven, waarby het natuerlyk niet aen bier en iets daer by behoorende ontbreekte (sic). - In Hekelgem, by Aelst (Oost-Vlaanderen) [l.: Brabant], wordt St. Pieter op eene andere wyze gevierd. De jongens en meisjes van het geheele dorp verzamelen zich (sic) en maken twee bloemenkransen: den “roozenhoed” en de kroon. Dan spelen de meisjes strooikentrek: die het langste strooiken heeft, verkrygt den “roozenhoed” en is eerste koningin, in welke eigenschap zy eenen koning verkiest; die het naestlangste behoudt, verkrygt de “kroon”, is tweede koningin en zoekt zich ook eenen makker. Is dat gedaen, dan stemmen allen een liedeken aen en trekken tot aen den avond naer de herbergen, waer zy by een lustig dansken den dag en het feest sluiten. Komt een vreemdeling den stoet voorby, dan schreeuwt alles “djou! djou!” en klapt in de handen.’ Hiervoren (II, bl. 995) zagen wij, dat het lied: ‘Meideken jong, meideken fier’, mede onder de ‘kroon’ werd gedanst. |