Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1304]
| |
A.Hedde niet gehoord van den zeuven, den zeuven,
hedde niet gehoord van den zeuvensprong?
Ze zeggen, dat ik niet dansen en kan;
ik kan dansen als eenen edelman.
Dats éen, enz.
| |
[pagina 1305]
| |
Ei, wie kan de zevensprong,
ei, wie kan ze dansen?
Is der dan geen eene man,
die de zeven sprongen kan?
Dats éene, enz.
3. eene man, volgens Dr. G. Kalff waarschijnlijk eene verbastering van het oorspronkelijke: ‘edelman’. | |
Tekst. A.Dr. J. van Vloten, Nederl. baker- en kinderrijmen, 4de druk, Leiden, bl. 109, zonder het refrein; - Dr. G. Kalff, Het lied in de M.E., bl. 536. | |
Melodie.Naar Nederl. volkslb., uitgegeven door 't Nut van 't algemeen (1896) nr. 132, bl. 173, en zooals deze zangwijs mij, met het refrein: ‘dat is éen’, enz., ook werd voorgezongen door Dr. Kalff, die ze had geleerd van iemand, die ze op zijne beurt had gehoord in het kantonnement in Brabant, tijdens den Tiendaagschen Veldtocht van 1830-31, en wel door een man die het lied zong en danste om er geld mede te verdienen. | |
Tekst. B.Dr. Kalff, t.a.p. | |
Melodie.Dr. J. Bolte, Niederd. u. niederl. Volksweisen (Jahrbuch des Vereins für niederd. Sprachforschung, XVIII, 1892, bl. 15 vlg.), naar een c. 1770, aangelegd Hs. der Maatsch. tot bevordering der toonkunst te Amsterdam. - Vgl. Böhme, Gesch. des Tanzes, II, nr. 316, bl. 190, mel. ‘aus der Mark’; Erk u. Böhme, Deutscher Liederhort, II, nr. 992, bl. 756, A en B, die ook, onder H, de door Bolte uitgegeven melodie herdrukken. - Naar eene mededeeling van Dr. Kalff, zong men te Zwolle het liedje van den ‘Zevensprong’ op de wijs: ‘Tusschen Keulen en Parijs’; zie dit lied. In De zingende Koddenaer, Amst. 1771, bl. 39, vindt men als stemaanduiding: ‘De zeven sprong’ voor een nieuw lied met aanvang: ‘Juffertjes die hondjes streelen’. De zevensprong, zegt Böhme, Gesch. des Tanzes, I, bl. 155, een nog vóór weinigen tijd ‘in Schwaben, Bayern, am Rhein, in Westfalen, am Harz und in der Mark’ bekende dans, stamt af uit het heidendom en heeft eene godsdienstige beteekenis. Het was een offerdans der Germanen tijdens het feest der lente. In Westfalen toch werd hij op den eersten Paaschdag gedanst, wat op zijn oorsprong als lentedans schijnt te wijzen; echter werd hij bij de Kristenen meestal uitgevoerd met den oogsttijd, op kermis- of op hoogdagen. Zie nog Böhme, Deutsches Kinderlied und Kinderspiel, nr. 601, bl. 131. Ook in Denemarken, in Zwitserland en in Frankrijk was deze dans bekend. Dr. Bolte, t.a.p., leert ons de eerste strophe en melodie kennen van een Fransch lied van dien aard, met aanvang: ‘Ton amant, Philis, ne me plaît guère’; het voert tot titel: Les sept sauts (contredanse), en komt voor in Nouveau recueil de chansons choisies, La Haye, VI (1732), bl. 21. Te Chimay (Henegouwen), wordt de ‘danse des sept sauts’ nog jaarlijks gedanst | |
[pagina 1306]
| |
op de markt, bij gelegenheid der kermis. Zie Wallonia, Luik, III (1895), bl. 148. Terwijl het volk zingt en springt, speelt het orkest de hieronder staande melodie. Op het woord ‘saut’, bukken de dansers neer om dadelijk weer op te staan. Naarmate de melodie wordt herhaald, neemt het tempo in snelheid toe: Tra la la la la la li - re,
tra la la la la la la.
Tra la la la la la li - re,
Tra la la la la la la.
Un saut, deux sauts, enz.
|
|